3. Welke handelingen verricht U bij het
meten van een hoek in vier randstanden
volgens de methode van Bessel?
Het doel van deze handelingen in het
kort toelichten.
4. Op welke wijze bepaalt U met de theo
doliet een elevatie? Is controle hierop
mogelijk? Zo ja, hoe wordt ze dan ver
kregen?
5. Welke metingen verricht U met een sex
tant, indien U de horizontale projectie
van een hoek LSR wilt kennen?
L linker richtpunt, S standplaats,
R rechter richtpunt.
De afstanden SL en SR zijn resp. ca. 500
en 700 meter; de punten L en 5 liggen
op ooghoogte en het punt R ligt op ca.
25 meter boven het horizontale maaiveld.
6. Wat is het verschil tussen een gewone
en een Schmalcalder boussole?
7. Noem de regelingseisen waaraan alle
waterpasinstrumenten moeten voldoen.
8. Wat is het voordeel van de toepassing
van een hellingschroef bij de waterpas
instrumenten?
9. Welke fouten worden door waterpassen
uit het midden geëlimineerd?
10. Hoe elimineert U bij een doorgaande
waterpassing de fout ontstaan tengevol
ge van de onjuiste plaats van het nul
punt op de baak?
11Noem twee mogelijkheden om de aflees-
nauwkeurigheid bij het waterpassen te
verhogen.
12. Welke methoden van vlaktewaterpassen
kent U en wanneer zult U deze metho
den toepassen?
Inleiding tot het recht
Tijd \/2 uur.
1. Waarop berust de onderscheiding in
ethische, morele, religieuze en rechtsnor
men?
2. Wat kunt U in dit verband opmerken
ten aanzien van de natuurlijke verbinte
nis en de onrechtmatige daad?
3. Geef een omschrijving van de volgende
begrippen: rechtsfeit, rechtshandeling,
verbintenis, overeenkomst.
4. Wat verstaat men onder publiek- en
privaatrecht, materieel en formeel recht,
aanvullend (regelend) en dwingend
recht?
5. Wat wordt bedoeld met: de Wet A.B.?
Wat is de hoofdinhoud van deze wet?
6. Wat is internationaal privaatrecht, in
ternationaal publiekrecht, intergentiel
recht?
7. Wat verstaat men onder een gesloten
systeem van zakelijke rechten?
Wat is contractsvrijheid?
8. Wat is een zakelijke overeenkomst?
Geef enige voorbeelden.
9. Wat is het verschil tussen een voor
waardelijke verbintenis en een verbin
tenis onder tijdsbepaling?
10. Wat verstaat men onder wilsgebreken
bij de totstandkoming van een overeen
komst? Geef enige voorbeelden.
11. Wat is het verschil tussen het bewijs in
strafzaken en in burgerlijke zaken?
12. Wat is het kenmerkende verschil tussen
een authentieke akte en een onderhand
se akte?
13. Wat verstaat men in een echtscheidings
procedure onder ,,de grote leugen"?
14. Wat verstaat men onder domicilie? Hoe
kan men deze onderscheiden?
15. Geeft een beschrijving van het verloop
van een eenvoudige burgerlijke proce
dure.
Kadaster
Tijd lj/2 uur.
1. Art. 1236 B.W. zegt: De inschrijving doet
de hypotheek stand houden zonder ver
nieuwing.
Is van dit voorschrift wel eens afgewe
ken? Richt Uw antwoord in naar de vol
gende vragen:
a) Wat verstaat men onder „vernieu
wing" van hypothecaire inschrijvin
gen?
b) Wat is de reden dat men deze ver
nieuwing nodig acht?
c) Is er wel eens een vernieuwing ge
schied? Eenmaal of vaker?
d) Was zo'n vernieuwinq alqeheel of qe-
deeltelijk?
Algeheel kan betekenen „voor het ge
hele land", in tegenstelling tot „van
een bepaald gebied": doch men kan
er ook mee bedoelen „ten aanzien van
alle op een moment bestaande inschrij
vingen" in tegenstelling tot „inschrij
vingen van bepaalde ouderdom en
ouder".
e) Hoe ging het, in grote trekken ge
schetst, bij zo'n vernieuwing toe?
39