instrument de methode Cohen-Stuart
bruikbaar is.
Verandering van de refractie in het tijdsver
loop tussen beide opstellingen kan eveneens
tot onvolledige eliminatie leiden; men zorgt
daarom altijd voor een gelijktijdige aflezing
op beide opstellingen, hetgeen dus noodzake
lijkerwijs een verdubbeling van het aantal in
strumenten en waarnemers meebrengt.
De ervaring heeft geleerd dat juist de refrac
tie de grootste moeilijkheden veroorzaakt bij
de optische overgangsmeting. Door de ge
lijktijdige tweezijdige metingen elimineert men
alleen het deel van de refractie dat voor beide
stations even groot is: afwijkingen nabij een
van de stations resulteren in een restfout in
het gemiddelde. Slechts na veelvuldige her
haling onder zoveel mogelijk verschillende
atmosferische omstandigheden mag men ho
pen op een eliminatie van de refractie.
3. Voor de hoogtebepaling van golfmeetpalen
is altijd een overgangsmeting nodig, waarbij
de afstand varieert van 200 m tot ruim 7000
m. De palen staan in water met een diepte
van 4 tot 10 m; de golfslag en getijstroom
veroorzaken een zodanige trilling en bewe
ging van de paal dat het meten met een
waterpasinstrument erop volkomen uitgeslo
ten is. Tengevolge hiervan is het meten van
een normale tweezijdige optische overgang
naar een golfmeetpaal onmogelijk.
De enige bruikbare methode voor de hoogte
bepaling van golfmeetpalen is de hydro
statische waterpassing, gebaseerd op het
principe van de communicerende vaten. Aan
beide uiteinden van een geheel met vloeistof
(water) gevulde slang worden peilglazen
aangebracht; de vloeistofspiegels in deze peil
glazen liggen in eenzelfde niveauvlak, mits
aan een aantal voorwaarden is voldaan.
Ten eerste moet de vloeistofmassa een on
onderbroken geheel vormen, er mogen dus
geen luchtbellen in aanwezig zijn, die de
communicatie verbreken. Voorts moet de
vloeistofmassa in rust zijn, de luchtdruk bo
ven beide peilglazen moet gelijk zijn en de
dichtheid van de vloeistof in de niet horizon
tale gedeelten van de slang moet constant
zijn. Eventuele afwijkingen van beide laatste
voorwaarden kunnen door hulpmetingen in
rekening gebracht worden.
Er zijn slechts enkele voorbeelden van hydro
statische waterpassingen over grote afstan
den bekend. Baanbrekend werk verrichtte de
Deense hoogleraar N 0 r 1 u n d met de hy
drostatische overgangen over de Grote Belt
(in 1938; 18 km) en de Sont (in 1939; ruim
4 km) (lit. 4 en 5). In 1952 voerde de Meet
kundige Dienst van de Rijkswaterstaat een
hydrostatische waterpassing uit over de Wes-
terschelde (4,2 km), gebruikmakend van een
daar aanwezige gaszinker (lit. 6). In dat
zelfde jaar werden in Duitsland aan de Un~
terweser geslaagde proefnemingen verricht,
naderhand gevolgd door verschillende ande
re overgangen (lit. 7 en 8).
4. Het voornaamste onderdeel van de beno
digde apparatuur is een zware buis van de
gewenste lengte, geheel gevuld met water
zonder storende luchtbellen. Naar het voor
beeld van N 0 r 1 u n d kozen we hiervoor een
loden buis met inwendige diameter 10 mm.
De trekvastheid van lood is slechts gering
(ongeveer 140 kg/cnH), zodat het noodza
kelijk was een staaldraadwapening om de
buis aan te brengen, teneinde de tijdens het
leggen en weer opnemen te verwachten
krachten op te vangen. Door deze wapening
kon de wanddikte van de loden buis iets ge
ringer gekozen worden dan in het Deense
voorbeeld en wel 2,3 mm in plaats van 3,0
mm. De constructie heeft bij tientallen keren
leggen en ophalen bewezen een afdoende be
scherming tegen breuk te bieden. Tegen
vooral tijdens het inhieuwen optredende zij
delingse drukkrachten biedt de wapening ech
ter geen weerstand, zodat op den duur een
geleidelijke afplatting van de doorsnede
plaatsvindt. De lengte van de in 1955 aange
schafte buis nr. 1 bedroeg 1800 m; bij een
proefmeting in 1957 ging hiervan ruim 300 m
verloren, zodat uiteindelijk 1470 m beschik
baar bleef. Later (in 1959) werd het mate
riaal uitgebreid met een buis nr. 2 van 2230
m en een van 3240 m (nr. 3).
Het vullen van dergelijke lange buizen met zo
geringe doorsnede moet met de uiterste zorg
geschieden; verwaarlozing van een enkel
detail kan de vorming van luchtbellen in de
vulling tengevolge hebben. Dit werk werd,
evenals de constructie van de buis, uitgevoerd
door de Nederlandse Kabel fabrieken te
Delft. De haspel met de te vullen buis wordt
zijdelings op een van de flenzen gelegd (fig.
3), waarna de buis zo goed mogelijk lucht
ledig gepompt wordt (tot ongeveer 0,2 mm
kwik). Het benodigde gedistilleerde water
laat men in een afsluitbaar vat ongeveer een
half uur koken om eventueel nog opgeloste
lucht te verdrijven; door daarna de lucht bo-
het water weg te pompen voorkomt men het
opnieuw oplossen van lucht. Doordat het vat
29