33
waarnemingsprogramma gemakkelijk tot 39
a 40 uur (drie getijperioden) kon worden
uitgebreid. Begunstigd door het uitzonderlijk
goede weer van 1959 verliepen de metingen
bijzonder vlot. Mede hierdoor kon nog in
september 1959 een derde buis vervaardigd
worden (lengte 3240 m), die het bereik van
de apparatuur tot 6940 m vergrootte. In de
eerste week van oktober 1959 kwam met deze
totale lengte de grootste en belangrijkste
overgang, die over het Vlie (Vlieland-Ter
schelling) tot stand. De „Waddenkring" in
de primaire waterpassing (Den Helder -
Texel - Vlieland - Terschelling - Ameland -
Holwerd - Leeuwarden - Afsluitdijk - Den
Helder), die vroeger een sluitterm vertoonde
van 11 cm, heeft in de nieuwe waterpassing
slechts een sluitterm van 6 mm. Het grootste
deel van deze verbetering vinden we in de
overgang over het Vlie, nl. ongeveer 7 cm,
geheel in overeenstemming met het destijds
reeds door Schermerhor n geuite ver
moeden. De oude optische overgang was
daarom ook niet voor de hoogtebepaling van
de eilanden gebruikt, zodat de thans optre
dende verandering van de hoogten op de
Waddeneilanden slechts gering is. De on
derlinge nauwkeurigheid van de hoogten op
de verschillende eilanden is echter belangrijk
toegenomen. De oostelijke Waddeneilanden
zijn nog niet alle in de kringmeting opgeno
men. Weliswaar kwamen in de zomer van
1960 de verbindingen over het Pinkegat
(Ameland - Engelsmanplaat) en over de
Zoutkamperlaag (Engelsmanplaat - Schier
monnikoog) gereed, doch verbindingen over
de Lauwers (Simonszand - Rottumerplaat)
en het Schild (Rottumerplaat - Rottumeroog)
ontbreken nog. Beide laatste gaten zijn van
uit zee niet zonder risico te bereiken, terwijl
een benadering vanaf de wadzijde in verband
met de diepgang van het kabelschip eveneens
praktisch onmogelijk is. Wel werd in het
voorjaar van 1960 de verbinding Rottumer
oog - Borkum (5700 m) gezamenlijk met en
kele Duitse instanties gemeten, waardoor de
t.o.v. het waterpasnet geïsoleerde ligging van
Rottumeroog zowel als van Borkum werd op
geheven. De Duits-Nederlandse kring rond
om Eems en Dollard had een sluitterm van
slechts 18,0 mm bij een lengte van ruim 250
km. Bijzonderheden over deze meting zullen
binnenkort in het Zeitschrift für Vermes-
sungswesen gepubliceerd worden.
Ten behoeve van de Rijkswaterstaat werd de
hoogte van een aantal tijdelijke peilschrijvers
in de Dollard hydrostatisch bepaald, terwijl
eveneens in 1960 het peil werd overgebracht
naar een aantal meetpunten in Ooster- en
Westerschelde. Deze metingen resulteerden
tevens in een overgang over de Oosterschelde
(Schouwen - Walcheren) en een over de
Westerschelde (Sloepolder - Zeeuwsch
Vlaanderen)
8. Het mislukken van de oude optische over
gang Vlieland - Terschelling in 1922 moet
vermoedelijk worden toegeschreven aan het
feit dat de opstellingen aan beide oevers niet
hoog genoeg boven het zeeniveau gelegen
waren, zodat onregelmatigheden in de re
fractie de metingen konden beïnvloeden; het
is ook mogelijk dat een niet zuiver bolvormig
zijn van de geoïde een verschillende term
„aardkromming" op de twee stations veroor
zaakt heeft.
De grootte van de bij de hydrostatische wa
terpassing optredende systematische fouten is
veel geringer dan bij de optische methode,
zodat een belangrijk nauwkeuriger resultaat
verkregen wordt. Bovendien levert een hy
drostatische meting een besparing aan tijd;
de meting Den Helder - Terschelling kostte
in 1922 gemiddeld ruim 14 dagen per over
gang, de voorbereidingen niet meegerekend,
terwijl voor deze drie overgangen in 1959
resp. 5, 5 en 8 dagen nodig waren. De af
hankelijkheid van het weer is bij de hydro
statische overgang alleen beperkt tot de dag
van het leggen van de kabel en de dag van
opnemen; overigens kan dag en nacht ge
meten worden. Ter illustratie van dit ver
schil der beide methoden: de hydrostatische
overgang Vlieland - Terschelling werd gedu
rende 6 etmalen ononderbroken gemeten; in
deze periode is het station Noordvaarder
vanaf Vlieland slechts eenmaal gedurende
een half uur zichtbaar geweest.
Wanneer men de min of meer experimentele
metingen van 1957 en 1958 buiten beschou
wing laat, kan gezegd worden dat de hydro
statische waterpassing vanaf 1959 als een
normale meetmethode in de Nederlandse
landmeetkundige praktijk is opgenomen.
Dank zij de toepassing van deze methode zijn
alleen reeds in de laatste twee jaren een 23-
tal overgangen (in lengte variërend van 2
tot bijna 7 km) tot stand gekomen, waarvan
de meting anders zeer moeilijk, soms zelfs
onmogelijk geweest zou zijn.
Het bij dit artikel behorende literatuuroverzicht vindt
u op blz. 43.