C
schaffen van de Wild N3 met planparallelle
glasplaat en
le. door het gebruik van twee kleine invar-
baken met enkelvoudige becijfering, één
van 180 en één van 90 cm lengte, waar
bij voor de hoogtemerken bouten wor
den aangebracht;
2e. toepassing van zg. perspexplaatjes, die
dienen ter vervanging van zowel de bou
ten als de baken (zie fig. 1).
Deze perspexplaatjes bestaan uit een maat
vast plasticmateriaal, dat wit, doorzichtig en
gekleurd kan worden geleverd. Ze zijn op
ware grootte in fig. 1 getekend. De door
zichtige zijn zeer onopvallend en zijn daar
door niet zichtbaar op een afstand groter dan
15 m; de witte daarentegen zijn zeer opval
lend, tengevolge waarvan zij eerder ten
prooi vallen aan baldadigheid. Zij zijn te zien
tot op maximaal 30 m, indien zij zijn uitge
voerd met de 0,2 mm streepdikte. Met een
streepdikte van 1 mm is de zichtbaarheid
minstens die van de invarbaak. Op korte af
stand is deze streepdikte geen bezwaar, om
dat de kruisdraad wigvormig is uitgevoerd.
Deze uitvoering verdient m.i. de voorkeur.
Het idee deze plaatjes toe te passen werd
gelanceerd door Ir. te Kronnie van het Inge
nieursbureau Van Steenis te Utrecht en be
rust op het volgende principe; Op een bepaald
niveau, liefst op gemiddelde instrument
hoogte, worden potloodstrepen aangebracht
op die plaatsen, waar men controle wil uit
oefenen. Daarna worden op die strepen
perspexplaatjes bevestigd (met plasticlijm of
ingemetseld of vastgeschroefd), zo dat de
streep (of nulstreep) in hoogte overeenkomt
met de potloodstreep. Alle strepen bevinden
zich nu dus, behoudens een enkele mm, op
hetzelfde niveau.
Bij de hierna volgende waterpassing dient
men er voor zorg te dragen het instrument
zo op te stellen, dat het streepje bereikt kan
worden met de vizierlijn door draaiing van
de planparallelle glasplaat. Aangezien het
bereik van deze glasplaat niet groter is dan
1 cm (bij de Zeiss slechts x/2 cm!), is men,
zodra tengevolge van zetting het hoogtever
schil tussen twee opeenvolgende plaatjes
groter dan 1 cm is geworden, verplicht een
baakje of hulpstreep als tussenpunt te gebrui
ken. Men kan dit gedeeltelijk ondervangen
door op de plaatjes meer streepjes aan te
brengen op onderlinge afstand van 1 cm. Het
is dan van belang er op te letten dat de 1-
en 2-strepen slechts gebruikt mogen worden
om dit hoogteverschil van meer dan 1 cm
te overbruggen. Men verliest anders één der
voordelen van de plaatjes, doordat men in
twee opeenvolgende slagen niet op hetzelfde
streepuiteinde richt.
Het overbruggen van het niveauverschil van
meer dan 1 cm, of bij het gebruik van plaatjes
met drie streepjes van meer dan 3 cm, kan
geschieden met de invarbaak. Men dient er
dan voor te zorgen, dat de baak vanuit twee
opeenvolgende opstellingen kan worden af
gelezen, zonder dat zij hierbij moet worden
gedraaid. Ondersteuning der baak is zeer
gewenst.
Een andere oplossing is een voor dit doel
52
0^
I-"
1
l
3"
3^
4^
4^
5*""
K
6"
6^
7"
7^.
8"
9"
«7"
9^
10^
ll^_
»2"
12^
13"
13^
b>
14"