u 0 53 speciaal naar het idee van Ir. te Kronnie ontworpen baakje. Dit zijn twee perspex- schaaltjes van bv. 15 cm lengte, gemonteerd op de vleugels van een groot formaat jalon- richter (zie fig. 1). Deze kan men met bv. ringen van elastiek rond een terreinsvoor- werp binden (lantaarnpaal, regenpijp of an dere vrije kolom), waarmee een stabiele op stelling gegarandeerd is. Het constante ver schil tussen de twee schaaltjes kan men vaststellen en steeds in rekening brengen. Voordelen van het gebruik van plaatjes i.p.v. bouten zijn: De nauwkeurigheid van de uitkomsten der waterpassing is tweemaal zo groot, zodat de frequentie der controlewaterpassing kan worden verlaagd. (Zie hiervoor het laatste gedeelte van dit artikel.) G' G F' F E' ■T nop, n n D K L M mr i N O P Q R S T U CZICZ] Meetassistenten zijn, als het jalonrichter- baakje wordt toegepast, overbodig. De meet- ploeg bestaat in dit geval uit twee technici. De plaatjes kunnen op moeilijk toegankelijke plaatsen worden aangebracht. Nadelen: De tijdsduur van de waterpassing is twee maal zo groot als van de gewone. Deze laatste methode is minder geschikt, als het te controleren object zich in geacciden teerd terrein bevindt, aangezien men dan bezwaarlijk één niveau kan aanhouden. Bij gebruik van de plaatjes vraagt het van de opnemer een behoorlijke ervaring om het instrument op de juiste hoogte op te stellen, vooral als de ondergrond onverhard is. Nu wil ik overgaan tot het geven van een voorbeeld van een controlewaterpassing m.b.v. de Wild N3 met bouten en de twee kleine invarbaken en van één m.b.v. de Wild N3, waarbij de plaatjes zijn toegepast. Controlewaterpassing met bouten Het betreft hier een complex woningen, be staande uit 12 flatgebouwen, een oppervlakte van 100 X 500 m beslaande (zie fig. 2). De woningen zijn gebouwd in 1955—1956. In juli 1957 werden bij verschillende van deze huizenblokken deformaties ontdekt. Onmid dellijk kregen wij opdracht al deze gebouwen onder, aanvankelijk maandelijkse, hoogte controle te nemen. Alvorens de controle bouten aan te brengen dienden wij ons het volgende te realiseren: De waterpassing zou voor ieder flatgebouw 23 controlepunten zowel voor als achter moeten bevatten, totaal 46 X 12 552 pun ten. Gezien dit enorme aantal zou de water passing niet continu kunnen geschieden, zo dat het wenselijk was te kunnen onderbreken op stabiele punten, terwijl bovendien het aan tal slagen per doorgaande waterpassing bin nen redelijke grenzen moest blijven. Gezocht V W X Y r^~n-~n zaaabac adaeafag CZ3 CZZlCZ^l Fig. 2 moest dus worden naar een zo groot moge lijk aantal stabiele punten. Het aantal moge lijkheden was beperkt. Slechts aan de noordzijde van de Patersweg bevond zich bebouwing; deze was in goede staat en bood een redelijke kans stabieler te zijn dan de flats. Tegenover iedere twee voor- en achterzijden der flats werd nu een bout in deze woningen geplaatst. Voorlopig werd aangenomen, dat de punten A en I, twee bouten uit ons net van hoogtemerken, stabiel waren. De hoogte van de nieuw aangebrachte bouten B t/m H) werd nu bepaald met A en I als aanslui- tingspunten. Daarna werd rond ieder flat gebouw gewaterpast, bv. flat 1: H, 3,8,13,18, 23,23,15,8,1, G' met de overige niet genoem de nummers als tussenpunten (zie fig. 3). De meting werd aldus opgezet om tijdwinst te verkrijgen en om anders noodzakelijke, min der gunstige, opstellingen te vermijden. Bij de overige flatgebouwen werd overeenkom stig gehandeld. Deze waterpassing werd met de Zeiss Ni2 gedaan, waarbij op ieder punt één aflezing,

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 5