Inmeten van de krimping van het papier bij de
detailcoördinatograaf
door A. Leenhouts, oud-cartograaf bij de Meetkundige Dienst van
de Rijkswaterstaat te Delft,
Op de regionale bijeenkomst van de Neder
landse Landmeetkundige Federatie, op 21 fe
bruari 1957 in het Centraal Teken- en Oplei
dingsbureau van het Kadaster te 's-Graven-
liniaal kan schuiven, wordt een wijzertje W
geplakt, zodat men de stand van de slede t.o.v.
de papierstrook op een paar mm nauwkeurig
kan schatten.
0
fig 1
hage, werd een discussie gevoerd over boven
staand onderwerp. Wellicht is een publikatie
van de wijze waarop ik persoonlijk deze moei
lijkheid oploste van belang.
Fig. 1 toont u een principe-schets van de co-
ordinatograaf. Tussen de schoenen Sch, waar
het instrument op rust, wordt een papierstrook
P gelegd. Op de slede Sla, die langs de abscis-
Als men met de kaartering begint, worden de
noniussen van abscis- en ordinaat-liniaal op
0 gesteld en plaatst men het instrument
met de microscoop M boven B, het beginpunt
van de meetlijn. Stelt men de fijnregelschroe-
ven Fb en Fc juist in, dan beweegt de micros
coop zich precies over de lijn BE. Maar nu
komt de krimpingsmoeilijkheid naar voren.
93