79 j -oUCCO— fig. 2 Detail ovtrz. kaart BLAD ..t.SS.-.M. 1/poo. dan te vereenzelvigen met het cijfer 0, B met 1, C met 2, enz. (N.B. In het Ille en IVe kwa drant komen de letters tegen de leesrichting in te staan.) Men kan dus nu een plaats bepalen door eerst aan de hand van de topografie op de 1 10.000 overzichtskaart en met behulp van de aan de rand vermelde getallen het bladnummer te be palen en vervolgens op het blad de hm2-ruit. ^AjBècsDÊEgFaGöHSlSK} I- -1- -8- -I- -I- -I- -3- -I- -I- -!- 0 Is een blad van ong. lxl m te bezwaarlijk voor wat de omvang betreft, dan is er geen bezwaar het blad in tweeën uit te voeren, ge deeld op de 500 m y-lijn, mits men de numme ring van de hm2-ruit aanhoudt. Bij de aandui ding van de ruit valt direct uit te maken welke van de twee bladen met hetzelfde nummer men moet hebben (zie fig. 3). Om aansluitingsmoeilijkheden te voorkomen is het echter beter de bladen zo groot moge lijk te houden. 3. Kaartsysteem Om deze verdergaande plaatsbepaling te ver- Fis-, werken is een kaartsysteem nodig, dat als volgt kan worden ingericht. Per blad 1 1000 (eigenlijk per km2-ruit) neemt men een in fig. 4 afgebeelde archief kaart en knipt daar de ruitaanduidingsstrook af. Deze kaart wordt bestemd om daarop het laatst gebruikte veldwerknummer aan te ge ven. (De veldwerken worden per km2-ruit ge nummerd en opgeborgen.) Voor elke hm2-ruit op dat blad wordt verder een archiefkaart achter de bladkaart ingevoegd, achtereenvol gens A/0, A/1, A/2 enz. aangeduid met in- knippingen in de daartoe bestemde ruiten- aanduidingsstrook. Let wel dat tevens op deze kaarten het bladnummer ingevuld moet wor den! Heeft men nu een veldwerk, waarvan de ge meten situatie gekaarteerd is of waarvan de ligging aan de hand van b.v. kadastrale kaar ten is te bepalen, dan kan men de nummers der ruiten waarin de situatie valt noteren. Op de betreffende ruitkaarten vermeldt men dan het veldwerknummer. Het zullen over het algemeen verschillende ruiten zijn en zelfs ruiten op andere bladen gelegen dan waarop het veldwerk is genummerd. Dit is geen be zwaar. Het meest praktische is om een veld werk, dat over de bladgrenzen heengaat, te nummeren op het blad waarop de meeste si tuatie valt. Door de verwijzing op de ruit kaarten vervalt de noodzakelijkheid verwij zingsveldwerken in te voegen. Het systeem kan ook doorgevoerd worden voor b.v. kadastrale veldwerken. Deze moeten volgens hun eigen nummering, dus (per ge meente) per sectie op nummer opgeborgen worden. Een verwijzing van die veldwerken op de ruitkaarten toont ook hün aanwezigheid, terwijl zij tevens via kadastrale kenmerken te bereiken zijn. Zijn het veldwerken van diensten waarvan men niet veel gegevens meer verwacht, dan kunnen ze beter in het eigen systeem opge nomen worden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 5