land, maar over het geheel genomen is er toch een gestadige groei tot in het begin van deze eeuw een zeker evenwicht is bereikt. Uit de aard der zaak speelden bij al deze in polderingswerkzaamheden ook de landmeters een belangrijke rol. Als eerste worden ge noemd Simon en Cornelis Jansz., die in 1593 opdracht kregen de te bedijken schorren op te meten en in 1598 gemachtigd werden het ingedijkte land tussen de ambachtsheren te verdelen. In 1600 kwam Sijmon Janss. van Dordrecht met twee assistenten en mat in acht dagen de gorssinge Orizand, waarvoor hij 3 Karolus gulden en 10 schellingen daags ont ving. De hierop volgende bedijking heeft ech ter weinig resultaat opgeleverd, daar dit ge bied vrij spoedig weer verloren ging. In 1614 wordt de landmeter Cornelis Cornelisse Mu- lock, o.a. schepen van Zierikzee en dijkgraaf van de Bettewaerdepolder, genoemd. Omstreeks 1620 werden alle schorren en slik ken op Noord-Beveland opgemeten door Jan en Frans Sijmonss. Indervelde uit Dordrecht, die hierover bijna een jaar deden. Deze me tingen waren nodig om de grenzen tussen de verschillende nog verdronken ambachten vast te stellen, daar deze in verband met de toenemende aanwas weer meer betekenis kregen. De vaststelling van de grenzen ge schiedde, zoals ook bij andere gelegenheden met behulp van herders of stellenaars, die op de schorren de schapen weidden en goed ter plaatse bekend waren. De resultaten van deze metingen leidden tot een grensregeling tussen de ambachtsheren, waaronder Prins Maurits. De grenzen werden afgepaald en de gehele werkzaamheden vastgelegd in en door de bei de landmeters ondertekend „Verbael van de raayinge, meetinge, limytscheidinge ende het stellen van de scheidtpalen met een daar bij behorende kaart, afgebeeld op blz. 34 van het boek. In 1638 werden de landmeters A. Verburgh, Johan en Franchois Indervelde en Jacob en Franchois van Boekhoven genoemd in ver band met de bedijkingsplannen voor de Fre- derikspolder. De twee eerstgenoemden vinden we in 1645 weer bij de metingen voor de W issenkerkepolder. Dat de vervaardigde kaarten niet altijd even goed waren moge blijken uit hetgeen de schrijvers meedelen over de kaart van N. Vis- scher uit de tweede helft van de 17e eeuw. Hierop klopt alleen de weergave van de pol ders Oud- en Nieuw-Noord-Beveland en Frederikspolder met de werkelijkheid. De vorm van de overige polders wijkt aanmerke lijk af van de bestaande situatie. Als vermoe delijke oorzaak wordt genoemd, dat de kaart gemaakt is aan de hand van de bedijkings plannen, waarvan bij de uitvoering is afge weken. Maar ook verder hapert er nog al wat. De afstanden Colijnsplaat-Zierikzee en Wis- sekerke-Westerschouwen zijn respectieve lijk 2 en 4,5 km te kort aangegeven. Deze kaart is afgebeeld naast bladzijde 56. Een andere kaart is die vervaardigd door de Hattinga's uit 1751, afgebeeld op blz. 54, waarop het eiland al weer een geheel andere vorm heeft, door de afslag aan de noordzijde en de aanwas aan west- en noordwestzijde. Meer speciale metingen worden niet vermeld, maar de gehele geschiedenis laat er geen twij fel over bestaan, dat ook in andere tijden veel landmeetkundig werk verricht zal zijn in ver band met de strijd tegen het water en voor het oplossen van grensgeschillen, welk werk dan tenslotte uitloopt in het vele omvangrijke meetwerk, dat nodig is geweest om de reali sering van het drie-eilandenplan mogelijk te maken en in de toekomst nog nodig zal zijn voor de verdere uitvoering van de delta werken. Een tweede hoofdstuk behandelt de ligging van Noord-Beveland ten aanzien van zijn om geving, tussen de coördinaatlijnen: X 103.000,00 en 120.000,00 ten oosten en ten westen en Y 60.000,00 en 68.000,00 ten noorden en ten zuiden waarbij melding wordt gemaakt van de vele landmeetkundige diensten die punten op het eiland in coördinaten hebben bepaald (Dienst van de Rijksdriehoeksmeting, Landmeetkun dige Dienst van het Kadaster, Meetkundige Dienst van de Rijkswaterstaat, Hydrografi sche Dienst van het Ministerie van Marine) en van de drie in coördinaten bepaalde signa len, die met de toren van de Nederlands Her vormde Kerk van Wissekerke de raaien vor men, waartussen de „gemeten mijl ligt, die dient voor de snelheidsbepaling van kleine schepen bij proefvaart op de Oosterschelde. Vervolgens wordt de vaststelling van de ge meentegrenzen bij de wet van 28 juni 1881 behandeld en een overzicht gegeven van ge meentewapens, dorpen, boerderijen en mo lens op het eiland, verlucht met vele foto s. De geschiedenis van de verschillende polders, van oever- en dijkvallen, stormvloeden, oever-, strand- en dijksverdediging geven een verder beeld van de strijd, die in de loop der tijden gevoerd is voor behoud en uitbreiding 122

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 22