EEN TENTOONSTELLING
NAAR AANLEIDING VAN
145
Het artikel
van de heer
G. A. B. Frinking
onder neven
staande titel
was aanleiding
tot de volgende
reactie
van de heer
J. P. van IJsseldijk
te Utrecht.
In het artikel ,,Naar aanleiding van een ten
toonstelling" van de heer G. A. B. Frinking
in het april-nummer 1961, staan volgens mij
enige administratie-systemen niet juist of niet
volledig toegelicht.
De heer Frinking neemt in het genoemde
artikel stelling tegenover de „oude methoden"
die gebezigd worden op de administratie van
het kadaster. Hij vraagt zich daarbij af, of de
Staat 75 en de legger niet overbodig zouden
kunnen zijn bij het gebruik van een handpons-
kaartensysteem. Tevens maakt de heer F.
melding van het feit dat het landmeetkundig
personeel bij het kadaster zgn. als amfibieën
zou werken.
Wanneer bewezen zou kunnen worden, dat
de Staat 75 met de legger te inefficiënt zou
werken, en dat betwijfel ik nog, dan geeft een
handponskaartensysteem absoluut niet de op
lossing voor het vraagstuk der amfibieën. Ik
durf dan wel bijna te zeggen, dat die amfi
bieën-familie veel groter wordt.
Als er een handponskaartensysteem ingevoerd
zou worden, dan moet er toch eerst een proef
staat 75 opgemaakt worden, alvorens over
te gaan op het maken van een handpons
kaart; er mag toch verondersteld worden dat
de „conducteurs" niet direct de grootten der
percelen zien, en de tenaamstelling zo uit het
hoofd in de kaart zouden kunnen knippen
met een ponstang.
li begrijpt wel dat bovenstaande methode niet
vereenvoudigend werkt, maar nog meer
arbeids-intensief werk vergt. Bovendien neem
ik stelling tegenover de losbladige leggers, die
dan zouden ontstaan.
De heer F. zou het mooi vinden, wanneer de
werkopdrachten op ponskaarten uitgevoerd
zouden zijn. Dan vraag ik mij af, zijn er zoveel
opdrachten dat er geen overzicht meer is?
Gaat de heer F. 's avonds in zijn eigen
tijd van zijn werkopdrachten ponskaarten
knippen?
Beter lijkt mij wanneer u op papier een schema
uitwerkt per personeelslid en per werkop
dracht (horizontale- en verticale kolommen).
Dit geheel per maand organiseren.
Wil de heer F. daarbij een echt planbord op
hangen, dan maakt hij de zaak alleen mooier,
en voor anderen veel overzichtelijker. Dan zou
een landmeter kunnen zien waar zijn gemeten
werk uithangt, of er al aan begonnen is en in
welk stadium het verkeert.
De voordelen die de heer F. noemt over het
ARCHI VETRO systeem zijn waar, maar hij
vergeet te vermelden, dat het ware stofhap-
pers zijn.
Er zijn betere systemen, waarbij het ophang-
principe van de map hetzelfde is, maar waar
bij de map met de open zijde naar beneden
hangt. En wanneer de heer F. schrijft dat het
ARCHI VETRO systeem beter is „zo het
lijkt", dan „2 bandjes los, 2 bandjes vast",
dan wil ik de heer F. nog wel eens veldwerk
zien opbergen in een ARCHI VETRO mapje,
waarbij het veldwerk van onder vastgemaakt
is, en waardoor het veldwerk, als bloemen in
een vaas, naar boven kan uitwaaieren en om
krullen.
Wanneer de heer F. werkelijk minder amfibie
wil zijn, dan lijkt mij de weg der schema's
doeltreffender. Er zou begonnen kunnen
worden met een elementair schema, gesplitst
naar route, bewerking en tijd. De voordelen
en nadelen springen dan in het oog.
Ook zouden alle handelingen op het kadaster
als zodanig geanalyseerd kunnen worden. En
indien deze analyse creatief en objectief be
keken wordt, dan zullen er mijns inziens meer
amfibieën komen die een volledige meettaak
zullen krijgen.
J. P. van IJsseldijk
Dit schrijven werd door de redactie aan cle
heer Frinking voorgelegd, die hierop de vol
gende reactie gaf, welke we geheel voor zijn
rekening laten.
De redactie