Het organische leven is gekenmerkt door ge oriënteerd en geïnformeerd zijn. In de mens bereikt het geïnformeerd zijn kwantitatief en kwalitatief een hoogtepunt. In één mens kan het universum als begrip aanwezig zijn en wel, omdat het begrip aan de kosmos ten grond slag ligt. Dit geeft de mens een bijzondere plaats in de natuur. In de mens ontwaakt de kosmos. Zoals de mens een oog heeft om zichzelf te zien, zo heeft de natuur de mens om zich te zien. Dit zien is niet zintuiglijk maar geestelijk. De geest is de reflex van de stof (reflecteren weerspiegelen èn over denken!). Door het aanschouwen wordt de werkelijkheid verdubbeld (realiteit ideali teit). De wereld wordt in het denken her haald. De aarde heeft geen bestaan op zich zelf, maar is gelijk aan datgene wat wij van haar kennen. De aarde is dus geen voorwerp buiten ons, maar in ons. Zij is gelijk aan onze voorstelling. Omgekeerd is de mens in die mate mens, waarin hij het universum weer spiegelt. De wereld is dus correlaat der per soon. Deze vooropstellingen bepalen het thema van dit artikel. De stof valt uiteen in drie delen: de aarde, de mens en het meten. De aarde zal behandeld worden als object van onze kennis en de mens als waarnemend subject. Het me ten is de wisselwerking tussen beide. Het is een ontmoeting van de anorganische en de organische natuur. Algemene noties van de verhouding van subject tot object gelden ook voor het meten. Hier zal behandeld worden hoe congruentie van de aarde in en buiten de geest mogelijk is, of wiskunde aan het univer sum ten grondslag ligt of uit de mens voort komt enz. De algemene geodesie geeft dus geen methodenleer maar een principenleer. Geabstraheerd zal worden van de techniek. Voor de algemene geodesie blijft het gelijk of bepalingen tot stand kwamen door trigono metrische, gravimetrische, barometrische of elektronische instrumenten. Formules worden niet gegeven, omdat niet de meter maar de mens de maat van alle dingen is. Hoofdstuk 1 De aarde In den beginne was er geen tijd (waijt er ge beurde niets) en geen ruimte (want er was niets)Tijd en ruimte werden tegelijk geboren met het eerste atoom. Dit oeratoom zwol aan tot een reusachtige hoeveelheid materie, die automatisch uiteenviel in klompen ter grootte van de sterren. De sterren bleven in groepen bij elkaar en vormden zogenaamde melkweg stelsels galaxen)Onze melkweg bestaat uit 100 miljard sterren en 100 miljard galaxen vormen een heelal. Hun onderlinge afstand is momenteel één miljoen lichtjaar. Tot Copernicus werd de aarde als het middel punt van het heelal beschouwd. Later werd dit de zon, waaromheen de aarde slechts als een uitgedoofde sintel zweefde. Toen men er achter kwam dat onze melkweg ook maar een lokale sterrenkolonie was (1920) won de gedachte veld dat het heelal geen middelpunt had. De uitspraak van Pascal is misschien wel de meest juiste: „Het heelal is een oneindige bol, waarvan het middelpunt zich overal en de omtrek nergens bevindt." Een middelpunt is overal daar, waar zich een denkend wezen bevindt. Het geocentrische en heliocentrische wereldbeeld worden dus vervangen door het homocentrische. Ieder mens is eigenlijk het middelpunt van zijn heelal, van waaruit het overige als Umwelt, als entourage wordt er varen. De aardkorst is 3,5 miljard jaar oud: het heel al vermoedelijk 5 miljard. De mensheid maakt dus een zeer korte periode gedurende de af koeling van de aarde mee. Een planetenstel sel is betrekkelijk zeldzaam en de mogelijk heid van leven evenzeer. Wanneer de aarde de enige bewoonde planeet is, dan is zij het best gekende voorwerp in het universum. De kennis van de aarde was vroeger intuïtief en begint eerst thans rationeel te worden. De oorspronkelijke geografie was mythisch. Men dacht zich een platte aarde, omringd door de Okeanos, waarboven de sterren, alle op ge lijke afstand van de aarde, een bolvormig ge welf vormden. De Babyloniërs, die uitsteken de sterrekundigen waren, behielpen zich nog met een plat model van de aarde. Overal werd de kosmos met religie verbonden. Thales zegt: De dingen zijn vol goden: de zon is een leven gevende god enz. In Sophocles Antigone ko men de regels voor: „De oudste zelfs van alle goden, de onuitputtelijke aarde Deze vorm van pantheïsme vinden we ook nog bij Goethe bij wie natuur en schepper één zijn: Was war ein Gott, der nur von aussen stiesse, lm Kreis das All am Finger laufen liesse! Ihm ziemt's die Welt im Innern zu bewegen, Natur in Sich, Sich in Natur zu hegen. Plato leerde nog dat alle sterren bezield wa ren. De aarde was toegerust met een ziel die 134

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 4