binnengesmokkeld. Deze stof wordt verdeeld
in: zien, articuleren en denken.
Zien
Het grondoordeel is, dat er dingen buiten ons
zijn. Wat wij wereld noemen is het opvangen
van zinneprikkels. De som van alle waarne
mingen heet natuur. Deze kennen we alleen
zoals ze aan ons verschijnt; de voorwerpen
bestaan in hun waargenomen worden. Door
de zintuigen heeft de mens deel aan wat er
buiten hem is. Zij maken het als het ware
mogelijk tegenwoordig te zijn bij het andere.
Niemand zal volhouden dat zintuiglijke erva
ring onfeilbaar is. We houden de aarde niet
voor een plat vlak ook al zien we haar zo.
De zintuigen kunnen niet uitmaken of de zon
dan wel de aarde draait. Wetenschap blijft
dan ook niet staan bij de gewaarwordingen
(sensualisme) maar verbindt deze (rationalis
me).
Waarnemen is een transitief werkwoord: wij
nemen altijd iets waar. Dit zien is passief of
actief. De gewaarwording (sensatio) gebeurt
los van de menselijke wil. De waarneming
(perceptio) is een actieve bekwaamheid.
Waarnemen is handelen. De mens is wel een
cinematografisch scherm, maar de registratie
verloopt doelgericht. Bij het zien maakt het
levenspatroon coupures d.w.z. de waarneming
is selectief. De zintuigen zijn filters die alleen
datgene doorlaten wat van belang is voor het
leven. De belasting zou anders te groot zijn.
Door gewoontevorming ziet een landmeter
ook in zijn vakantie overal nog jalons staan.
Het oog ziet dus eigenlijk niet, maar wij zien.
Zoals de mens in zijn auto door de ramen
naar buiten kijkt, kijkt de ziel door de ogen
naar buiten. Plato noemt het lichaam de ker
ker waarin de ziel gevangen is. De ogen zijn
daarbij geen hulpmiddelen bij het zien, maar
de belemmeringen; het zijn de tralies van de
kerker. Het zien is een redelijk proces en, zo
als blijken zal, een taalproces.
Articuleren
De waarneming is pas bewust als we kunnen
zeggen wat we waargenomen hebben. Kennen
heeft het karakter van „zich mededelen"
(Frans: s'expliquer)Bij iedere waarneming
wordt een innerlijk woord gesproken, dat een
bepaald object representeert. Dit woord zal
in de omgangstaal gesproken worden. Waar
nemen is dus geen louter oculaire bezigheid,
geen optische afbeelding, geen impressie,
maar bewuste weergave, verbale uitbeelding,
expressie. Waarnemen is psychisch maken.
De betekenis van de taal is: openbaar maken
van het zijn, het implicite expliciet maken.
De taal als systeem van tekens beduidt de
wereld, zij is spiegelwereld. Door haar wordt
het vanzelfzwijgende vanzelfsprekend ge
maakt. De taal slaat de verbinding tussen sub
ject en object die we wetenschap noemen.
De mens heeft nooit berust in het onbekende.
Hij is dus gaan benoemen a, b, enz. Dit noe
men formeert eerst de wereld. Wanneer men
iets ter sprake brengt dan is het er pas.
Ieder is het erover eens, dat het waarnemen
van kleuren een kwestie van namen geven is.
Maar ook de substantie wordt niet aangetrof
fen maar slechts door de herhaalde verbon
denheid van naam en zaak geduid. Waarne
ming is geen reproduktie van iets dat er onaf
hankelijk van bestaat, maar een „stellen" van
wat enkel door onze benoeming bestaat. Alle
kennis is stellig, positief, bevestigend, affir
matief. De zintuigen ontlenen de eigenschap
pen niet aan de materie, maar de taal verleent
ze (de aarde is rond enz.). Voorwerpen zijn
dus altijd dingen in onze geest. Wat wij aarde
noemen dat is mijn tegenwoordigheid.
Bij de waarneming moet iets opvallen, ter be
noeming moet iets invallen. Het wereldbeeld
schijnt gebaseerd op natuurwetenschappe
lijke gegevens doch is in feite een gigantische
zelfprojectie. De verwerking van het waarge-
nomene (introjectie) heeft het karakter van
namen geven aan de verschijnselen (projec
tie). Dit convergeert met de aloude opvatting
dat het licht van het menselijk oog uitgaat.
Niet het oog maar de geest is het orgaan dat
zich toegang tot de werkelijkheid verschaft.
Licht wird alles was ich fasse
Kohl bleibt alles was ich lasse
Flamme bin ich, sicherlich. (Nietzsche)
De taal geeft nominaal weer wat zij bedoelt.
„Benamen en ordenen geeft mensen vrede,
zij noemen 't weten" (H. Roland Holst). Dit
is al begonnen bij Adam die alle dieren na
men gaf. De mens is een redelijk wezen omdat
hij de rede, de taal kent.
Het vermogen tot naamgeving maakt van het
waargenomene een ding. De substantie is
eigenlijk het negatieve. Maar het bepaalde
negatieve is positief. Waarnemen is zich ver
vreemden van zichzelf, maar het vreemde
wordt overwonnen door de reflectie. Vreemd
is alleen het niet opgenomene.
Wetenschap is dus het benoemen van ver
schijnselen. Kennis is isoleren en etiketteren
van de objecten (men kent iemand zodra men
zijn naam weet)Men zal goed doen de woor-
138