3
3
3
9:
flO
L
We willen nu dus proberen te komen tot di
recte hoogteaflezing. Daarvoor zullen we in
punt A van fig. 1 in plaats van 1.154 het ge
tal 2.047 van fig. 1 in plaats xan 1.154 het ge
tal 2,047 moeten aflezen (fig. 3), immers,
punt A heeft de bekende hoogte van N.A.P.
-|- 2.047. Dit kan bereikt worden door het in
strument met behulp van de driepoot zover
omhoog te zetten, dat deze waarde wordt af
gelezen.
We zijn er nog niet, want wordt nu de baak
op de overige punten b, c, d, e, gezet, dan
wordt niet de bijbehorende hoogte afgelezen,
maar de aflezingen zijn zo, dat voor punten
lager dan het punt A een hoger bedrag wordt
afgelezen. Om dat goed te krijgen, moet de
becijfering op de baak precies tegengesteld
lopen, dus met het nulpunt boven en het drie-
meterpunt beneden. Wordt nu 2.047 voor
punt A afgelezen, dan zullen ook voor de
overige punten de juiste hoogten direct kun
nen worden afgelezen.
Uit fig. 4 blijkt, dat de formule nog geldt,
alleen behoeft er niets meer berekend te
worden.
Nu we hebben aangetoond, dat de theoreti
sche mogelijkheid aanwezig is om direct hoog
ten van de gevraagde terreinpunten af te le
zen, moet nog de praktische uitvoering daar
van met de voor- en nadelen worden bekeken.
De Meetkundige Dienst van de Rijkswater
staat stelde mij in staat voor enkele uitvoe
ringen instrumenten te laten vervaardigen en
te beproeven. Hiervan zal ik alleen de laatste
bespreken, maar we zullen vooraf nog enkele
andere mogelijkheden, met hun voor- en na
delen doornemen.
Zojuist hebben we de hoogte 2.047 ingesteld
door het waterpasinstrument zolang op en
neer te bewegen tot deze aflezing was verkre
gen. Maar als nu de hoogte van punt A groter
dan 3 m of kleiner dan nul was geweest,
hadden we deze niet kunnen instellen.
We moeten dus de becijfering variabel maken.
Het eenvoudigste is wel, de dm-becijfering
te laten staan, in omgekeerde volgorde, om
dan voor het aangeven van de meters losse
plaatjes te gebruiken. We kunnen dan de
baak een becijfering geven van bijvoorbeeld
47 m -(- NAP. De waarden beneden NAP
kunnen hiermee niet worden afgelezen, maar
daarvoor zou dan een constante van bijvoor
beeld 5 m kunnen dienen; dan zou bij aflezing
van 3.85 het terreinpunt dus liggen op 3.85
5.00 —1.15 NAP, enz.
Het naar boven en beneden verplaatsen van
het waterpasinstrument, zoals dat theoretisch
is gesteld, gaat niet zo gemakkelijk. De een
voudigste oplossing hiervoor is wel, de ver
schuiving niet aan het instrument, maar aan
de baak uit te voeren, bijvoorbeeld door een
uitschuifbare poot aan de baak te maken,
waardoor de aflezing op de baak kan worden
gewijzigd. Een poot van één meter is voldoen
de, omdat het aangeven van de meterbecijfe
ring variabel is (zie fig 6 en 7).
167
Fig. 3
- NAP vlak -
h H+a-b
Fig. 4
20
to
Fig. 5
Fig. 6