een OUD probleem een NIEUWE oplossing en 172 door G. A. B. Frinking, landmeetkundig ambtenaar A van het Kadaster te Eindhoven Naar aanleiding van verschillende reacties, ontvangen na publikatie van mijn artikel „Ideaal of Utopie" (zie jaargang 1960, blz. 231), lijkt het me verantwoord nog eens op dit wel zeer belangrijke probleem in te gaan. Wat is n.l. het geval? Aan het slot van ge noemde bijdrage stelde ik de vraag of het niet verstandig zou zijn ons te concentreren op een administratiekantoor van de eigendom en de cartografie over te laten aan hen, die reeds begonnen. Talrijke protesten waren het ge volg en ik mag wel zeggen: het zou me erg zijn tegengevallen als het anders geweest was. Men zal zich herinneren dat de aanleiding tot deze probleemstelling een artikel van een be waarder was, die in het W.P.N.R. (Week blad voor Privaatrecht, Notarisambt en Re gistratie) een controverse meende te moeten signaleren tussen de kadastrale en hypothe caire aanduiding van de percelen, waarbij de schrijver tot enige verbijsterende conclusies kwam. Een en ander doet de vraag rijzen of een jurist wel de aangewezen figuur is om invloed uit te oefenen op de kadastrale kaart. In de praktijk is het n.l. dikwijls zo, dat de bewaarder zijn veto uitspreekt als de land meetkundige dienst een perceel wil vormen overeenkomstig de terreintoestand. Dit vele is dan alleen gebaseerd op de administratieve hypothecaire situatie zonder rekening te hou den met terrein of kaart. Door deze opvatting ontstaan dikwijls de won derlijkste percelen, welke een kaart opleve ren die voor de gemeenschap (die onze dienst heet te „dienen") onleesbaar dreigt te worden. Het verbieden van de vereniging van een klein gedeelte onbelast met een belast perceel, allerlei minuscule wegperceeltjes die moeten worden gevormd als de weg bezwaard is, is het volgen van de weg van de minste weer stand en houdt geen rekening met eisen van kadastrale cartografie. Is deze houding verklaarbaar? Ik meen van wel. Trouwens de vraag is niet nieuw en het antwoord evenmin. In het tijdschrift voor Ka daster en Landmeetkunde schreef de landme ter Meijer onder de titel „Een vereiste voor het Hypotheekbewaarderschap" o.a.: „Het is bekend, dat de hypothecaire boekhou ding in ons land berust op de kadastrale in deling der eigendommen." Na gesteld te hebben dat er een lijst is aan gelegd en bijgewerkt, waarin achter ieder nummer wordt verwezen naar de registers, die aantekeningen bevatten betreffende de rechtstoestand, zoals de hypothecaire verban den, vervolgt de schrijver: „Door alleen zijn registers te raadplegen vindt de bewaarder echter in zeer vele gevallen geen voldoende gegevens om de juiste inlich tingen te verstrekken: een noodzakelijke aan vulling van zijn onderzoek is het raadplegen van kadastrale bescheiden." Evenals de heer Berretty komt de schrijver tot de conclusie dat vooral bij vereniging van per celen, bij redressen en bij een hermeting, ook een inzage van de kaart niet voldoende is om tot een juiste conclusie te komen. En hij ver volgt: „Dan zal de bewaarder om een deugdelijke opgave te kunnen verstrekken, een tekening dienen te ontwerpen, waarop behalve de be staande percelen, de grenzen zijn gekaar- teerd van de vroegere belaste percelen, ten einde op die wijze te kunnen opsporen of een bepaald nummer werkelijk ontstond uit een al of niet hypothecair bezwaard nummer. Men mene niet dat het doel te bereiken zou zijn door de kaart van de vroegere toestand op die van de nieuwe toestand te leggen (Mr.B.!) en op de (kopiëer) spiegel na te gaan of het gevraagde perceel binnen of buiten de grenzen van de belaste nummers valt. Indien bijv. bij een tussentoestand een grensverlegging plaats had als redreskaart, dan zou de conclusie zeer

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 16