173
veel kans hebben onjuist te zijn.
Bij hermeting waarbij percelen worden opge
nomen uit een vermenging van bezwaarde
met onbezwaarde nummers ontstaan, is het
zelfs zeer waarschijnlijk dat men zich alleen
door het uitzetten van de grens op het terrein
zal kunnen overtuigen of een bepaald perceel
al of niet verbonden is.
Dit moge voldoende zijn om aan te tonen, dat
de bewaarder, zonder de nodige geoefendheid
in het gebruik van de kadastrale stukken en
zelfs in het meten, niet in staat zal zijn uit alle
gegevens de juiste conclusie te trekken en de
belangrijke instelling, die aan zijn zorgen is
toevertrouwd aan haar doel te doen beant
woorden. Ja, zelfs zal de bewaarder, alleen
steunend op zijn registers, bezwaar kunnen
maken bewijzen van onbezwaardheid uit te
reiken van onbelaste percelen en daardoor een
belemmering worden van het grondkrediet,
waarvan de behartiging toch juist zijn taak is.
Het gemis van voldoende ervaring in de tech
niek van het kadaster kan echter ook nadelig
worden voor de bewaarder zelf."
De schrijver vertelt dan van een bewaarder
die een inschrijving van f 60.000,— over het
hoofd zag, omdat de inschrijving op het per
ceel was gevestigd voordat het terrein bij een
ongenummerd perceel was gevoegd, wat zon
der hulpkaarten niet was op te sporen.
,,Met enige kennis van de kadastrale techniek
zou de bewaarder zich gemakkelijk hebben
kunnen helpen en zou hij niet zo deerlijk in
zijn opgave hebben gefaald.'
De landmeetkundige schrijver noemt dan
enige maatregelen tot verbetering van de ad
ministratie van de inschrijvingen met behulp
van de kadastrale gegevens, maar, zegt hij:
„Hiertoe is de bewaarder al weer niet in staat
zonder voldoende vaardigheid in het gebruik
van de kadastrale gegevens."
Frappant is dan ook de uitspraak van de Mi
nister van Justitie als hij, volgens schrijver,
in de Tweede Kamer antwoordt:
,,De hypotheekbewaarder is niet bij machte
de nieuwe kadastrale nummers op te geven,
waarop de hypotheek van de crediteur, die
vernieuwing verlangt, zal rusten"
„Zijne Excellentie had volkomen gelijk," al
dus M., „met te beweren, dat de bewaarder
die kennis niet heeft: de eerste de beste land
meter zou ze echter wel hebben en eveneens
de bewaarder die met technische kennis is
toegerust."
Deze uitspraak laat aan openhartigheid niets
te wensen over en is nog te opmerkelijker als
we bedenken dat het werd geschreven in het
jaar... 1886! (Tijdschrift v. K. L„ jg. 2,
blz. 216, onder redactie van I. Boer Hzn.)
Het leert ons twee dingen, n.l. dat we na bijna
honderd jaren, behalve nog dezelfde admini
stratie ook nog dezelfde moeilijkheden hebben.
Of eigenlijk: de moeilijkheden zijn inmiddels
veel groter geworden, doordat de landmeet
kundige dienst vanaf landmeter Meijer tot be
waarder Berretty dagelijks door moest gaan
met het splitsen en verenigen van percelen.
Is het in 1886 nog de landmeter, die waar
schuwend zijn vinger opsteekt, in 1961 is het
de bewaarder, die zijn cri de coeur neerschrijft
en om hulp vraagt. En terecht!
Moet er eindelijk niet iets gebeuren?
Twee en twintig jaar na Meijer kwam I. Boer
Hzn. zelf in 1908 met belangrijke ideeën voor
de bijhouding van het register 69a, het register
van perceelnummers met hun verwijzing naar
de hypothecaire inschrijvingen.
Hij schreef: „Mij wil het voorkomen, dat men
er toe komt voor die bijhouding gebruik te
maken van de metingsstaat en de nodige ge
gevens te doen verstrekken door de land
meter. In medewerking van de landmeter ligt
niets nieuws. Reeds thans beslist hij, buiten
alle controle van de hypotheekbewaarder om,
of de registers een perceelsgedeelte als be
zwaard of als onbezwaard zullen aanwijzen,
n.l. door de verwijzing tussen oude en nieuwe
nummers in de metingsstaat."
En hij vervolgt: „Moest de hypotheekbewaar
der zelf, op grond van de hulpkaartenbe
slissen welke gedeelten van vervallen nos. in
de nieuwe zijn overgegaan, hij zou dikwijls
een andere verwijzing doen dan de landmeter
en het dan bij het verkeerde eind hebben, bijv.
bij oeverconstatering, grensregeling, redres-
kaart, enz."
Na een pleidooi voor opneming van de be-
zwaardheid in de staat 75, vervolgt dan deze
bekende figuur uit de kadastrale geschiedenis:
„De landmeter is de technische ambtenaar,
als zodanig is het zijn werk, bij nieuwe inde
ling van het terrein te zorgen voor een juiste
verwijzing van de oude toestand naar de nieu
we en omgekeerd. Dat hij zulks niet alleen
doet ten behoeve van de boekhouding op de
eigendom, doch ook ten behoeve van die op
de hypotheken en andere zakelijke lasten, kan
slechts rationeel heten.
Wordt het werk ter raadpleging van vroegere
hulpkaarten, om besmetting met hypotheek te
voorkomen, op de schouders van de land
meter gelegd, dan zal hij in enkele gevallen,
waarbij u:t vereniging van percelen verwikke-