KADASTER en LANDMEETKUNDE in de literatuur
174
ling en niet onbetekenende vermeerdering van
werk te voorzien is, er van zelf toe komen te
wikken wat het zwaarste moet wegen: de
overeenstemming van kaart en terrein of de
voorkoming van moeite en tijdverlies."
En hij eindigt zijn nog steeds actueel artikel:
„Niemand beter dan hij (de landmeter, Fr.)
is in staat voor elk geval het doorslaan van
de evenaar waar te nemen. Men kan daarom
gerust aan hem de beslissing laten."
Het wil me voorkomen dat na deze antwoor
den de vraag op de lippen komt: Is het nog
langer verantwoord een dienst ten behoeve
van de grondeigendom-registratie te laten be
staan uit één lichaam met twee hoofden, waar
van het ene niet weet wat het andere doet?
Zou het niet mogelijk zijn één administratie
te ontwerpen zodat de resultaten van de land
meetkundige dienst tevens de definitieve
boekhouding vormen?
Deze situatie impliceert een buitendienst, die
zijn metingen aflevert aan de administratie,
die in volgorde de kaart, de oppervlakte, de
tenaamstelling èn de belastbare opbrengst ver
zorgt onder een eenhoofdige leiding: de juri
disch geschoolde geodetisch ingenieur. Zoals
reeds een vorige maal gezegd kan wellicht de
ponskaart hierin 'n belangrijk aandeel hebben.
Hopenlijk zal de aandacht, die momenteel
reeds van kadastrale zijde aan de mogelijkhe
den van een vereenvoudigde administratie
wordt besteed, zich niet bepalen tot die van
de ruilverkaveling. Wij weten dat de admi
nistratie van de gewone dienst van het ka
daster al jaren om modernisering vraagt en
dat, zo deelde men van directie-zijde mij in
1957 mede. over dit onderwerp reeds ver
schillende voorstellen zijn gedaan. Dat is een
verheugend geluid, naar welks resultaten on
getwijfeld velen met belangstelling uitzien.
Want vooral als het administratiesysteem ef
ficiënt is opgebouwd, zullen we ons volledig
kunnen inzetten voor een cartografische ver
nieuwing, waaraan toch blijkbaar meer be
hoefte bestaat dan aan een juridisch-admini-
stratief bureau.
Naschrift
De in dit artikel aangebrachte citaten werden ontleend
aan het Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde,
jaargang 1886 blz. 209 e.v. en jaargang 1908 blz. 57
e.v. De minister waarover gesproken wordt, is de Mi
nister van Justitie Smidt bij de behandeling van het
wetsontwerp tot vernieuwing van de hypothecaire in
schrijvingen in 1878. Teneinde de lezer niet direct te
laten bemerken hoe oud deze ook thans nog actuele
uitspraken waren, zijn alle citaten in hedendaagse spel
ling overgebracht.
door W. Koopmans, oud-ambtenaar van het Kadaster
Bruno Meissner vermeldt in zijn ,,Babylo-
nien und Assirien, Band I, blz. 377: Da Geo
meter schon seit den frühesten Zeiten Felder
vermassen und Plane von ihnen anfertigten,
auch bei dem Bau von Hausern vorher ein
Grundriss entworfen wurde, kam man gewiss
verhaltnismassig früh dazu, auch Karten von
grosseren Landstrichen, speziell von Stadten
und Stadtteilen zu entwerfen.
Plane von Nippur und seinen Umgebungen,
von Sippar, einem Teile von Babel und ande
ren Ortlichkeiten, die wir besitzen, stammen
zwar alle aus neubabylonischer Zeit, aber es
ist warscheinlich, dass Karten doch schon
viel früher existierten.
Band 11 (1925), blz. 390: Von besonderer
Wichtigkeit im geschaftlichen Leben war die
genaue Vermessung und Feststellung des
Flacheninhalts von Feldern und anderen Lie-
genschaften. Jedes bebaute und beackerte
Grundstück war seit den altesten Zeiten ver
messen, und wenn seine Grenzen etwas durch
die jahrliche Hochflut verwischt worden wa
ren, musste die Arbeit wiederholt werden
(zie Herodotus, II, 109)-. Bei Verkaüfen und
Erbteilungen wurde meist die genaue Grosse
des Immobils angegeben; falls sie nicht fest-
stand, wurde eine neue Abmessung vorge-
nommen. Mehrere solche Felderplane sind
uns seit der Zeit der Dynastie von Akkad
erhalten und gewahren uns einen guten Ein-
blick in die Technik der Feldmesskunst.