ALGEMENE GEODESIE II
175
door H. van der Kooij, landmeetkundig ambtenaar van het
Kadaster te St. Maartensdijk; licentiaat filosofie
Hoofdstuk 3
Het meten
Wij hebben nu behandeld de morfologie van
de aarde en de psychologie van de waarne
ming; thans volgt als derde deel de mathe
matische kennis van de ruimte. In eerste in
stantie was de aarde een voorwerp op zich,
daarna een voorstelling voor ons. Het derde
en moeilijkste deel neemt de aarde als gekend
voorwerp en de geest als bewaarplaats van
de kennis. Descartes gebruikt een zelfde twee
deling. De stoffelijke wereld is gekenmerkt
door uitgebreidheid: zij is res extensa. De
mens is toegerust met een vermogen de
dingen te kennen: hij is res cogitans. Voor de
cartesiaanse twijfel zijn de res extensa en res
cogitans (materie en geest) onherleidbaar tot
elkaar. Wel kan de mens de voorwerpen
vangen in heldere, klare begrippen en vooral
door de wiskunde. Hij kan de voorwerpen op
meten in cartesiaanse coördinaten en zo de
res extensa vangen in een topologische, pro
jectieve en metrische ruimte. Descartes ont
wierp deze filosofie van iiet dualisme en zijn
coördinatenleer door aan zijn schrijftafel met
een maatlatje een stuk steen te onderzoeken,
terwijl hij zich afvroeg hoe hij er kennis van
zou kunnen krijgen.
Ten opzichte van de fysica (wetenschap van
het meten) is geodesie geen doctrine maar
een discipline. Zij is vóór alles praktisch. Zij
is geen theorie maar kennis van de aarde. Zij
verschaft geen oorzaakskennis maar zaaks
kennis. Hoofdkenmerk is haar feitelijkheid en
verifieerbaarheid Werkelijk is wat zich meten
laat. Wat gemeten is moet er absoluut zijn.
De geodesie bestudeert niet de aarde maar
één attribuut ervan: de vorm. Zij legt deze
vast in relaties. De mathematica bevat ab
stracte, de geodesie concrete kwantiteitsver
houdingen. Zij is een proportieleer, welke zich
onthoudt van waardeoordelen en berust op
reductie Geodesie abstraheert in de eerste
plaats van de tijd: Van de kinematografische
natuur wordt één momentbeeld ontworpen.
Maar omdat de aarde voortdurend verandert
zijn haar inzichten eigenlijk historisch. Kwan
titeitsbepalingen negeren verder de kwaliteit.
Voor de geodeet is het irrelevant of de aarde
gruizig of solide, grijs, rood, rotsig of zan
derig is. Slechts de vorm wordt gemeten. De
geodesie bestaat uit incomplete kennis maar
is desondanks toch waar. Zij start met de de
finitie van een maateenheid en haar procedure
bestaat louter uit „herleiden Het meten is
dus pure conventie, een menselijk orde bren
gen in de chaos. De geodesie herleidt de din
gen niet tot hun oorsprong maar tot elkaar.
Zij verklaart de aarde niet, maar tekent haar
afbeelding.
Bepaling van afmeting geschiedt altijd ten op
zichte van iets anders. Het originele uitgangs
punt was onze lichamelijkheid, van waaruit
wij de objecten hand-tastelijk benaderden.
Primitieve maten zijn alle ontleend aan het
menselijk lichaam: duim, palm, span, voet, el.
Om begrijpelijk te zijn moest een zijnsontwerp
uitgedrukt worden in getallen van ónze groot
te, veelvouden van ónze extensiteit Pas heel
laat (Snellius mat nog in Rijnlandse roeden)
vond een puur abstracte, aan de aarde ont
leende maat ingang: de meter. Hierin werd
de aarde finaal bepaald, maar het zekerste
waarover de geodesie ook thans nog inlicht is:
de instrumenten met behulp waarvan zij tot
stand is gekomen en deze zijn verlengstukken
van onze lichamelijkheid (meter, hoekmeter).
Eigenlijk wordt in de geodesie niet de aarde
maar onze betrekking tot de aarde weerge-