eindpunt negatief, in de overige VP's positief. De onnauwkeurigheid in het middelste VP is gelijk aan de som der absolute waarden van de ordinaten in alle VP's en in begin- en eindpunt van fig. 4e. Dit is de grootst denkbare afwijkingin een veelhoek met 4 zijden: 2e; 6 zijden: 4,6e; 8 zijden: 8e; 10 zijden: 13e; 12 zijden: 18e. Zeer indruk wekkend. Zijn daarentegen de gelijke excentriciteiten in alle hoekpunten gelijk gericht, dan treedt er in geen enkel VP een onnauwkeurigheid op. Hoewel het volkomen onlogisch lijkt, er treedt in het eerste geval (tegengesteld ge richte excentriciteiten) geen sluitterm op, in het tweede geval (gelijk gerichte excentrici teiten) juist de grootst mogelijke, namelijk 2 ne V Beide beschouwde mogelijkheden zijn grens gevallen. De waarheid zal dus ergens in het midden liggen. In werkelijkheid komen ideale veelhoeken, zoals hier genoemd, dus met gelijke zijden en gestrekte hoeken, nooit voor. Bovendien zullen nooit even grote excentriciteiten in alle hoekpunten optreden. Daarom gaat alles wat hier behandeld is ook nooit op. Maar het geeft een indruk van wat in het algemeen te verwachten is. Er is nog iets in strijd met de werkelijkheid. Er werd gesteld, dat de sluitterm bij de be rekening van de veelhoek niet gelijkelijk over VP's, begin- en eindpunt verdeeld wordt. En dat is wèl het geval. Maar door de ge bruikte aanname werd de uitwerking van het geheel iets makkelijker. Onder andere zal bij een juiste vereffening van fa het aan tal zijden van de veelhoek van invloed zijn op de vorm van de figuren 2, 3 en 4. Wat voor verschillen dit geeft tonen fig. 6 en 7. Uit fig. 7 blijkt bovendien dat, indien in alle hoekpunten gelijke en gelijkgerichte excen triciteiten optreden, er verschillen tussen be rekende en ware plaatsen der VP's bestaan, E bij een veelhoek met n 5 in het midden ongeveer gelijk aan e, indien n= 10 ongeveer 2,5e. Dit dus in tegenstelling tot wat eerder beweerd werd. e Bij de behandeling is onder andere gebleken, dat gelijkgerichte excentriciteiten in alle VP's weinig invloed hebben op de plaatsbepaling. Dit geval kan zich voordoen als de veelhoek van opzij beschenen wordt door de zon. De jalons (of staafjes) zijn dan eenzijdig belicht, waardoor de waarnemer een richtfout zal makensteeds naar de zon toe of steeds van de zon af. Stel dat gemeten wordt met een theodoliet met optische centrering, waarbij het kijkertje in het onderstel van het instrument geplaatst is. Het eventueel niet samenvallen van de eerste as en de vizierlijn van het kijkertje kan niet bevredigend vereffend worden door een bepaalde wijze van meten. Indien grootte en richting van de excentriciteit tussen eerste as en vizierlijn niet bekend zijn, kan de in vloed ervan op de plaatsbepaling toch be langrijk beperkt worden; namelijk door een bepaalde stelknop van het onderstel bij iedere opstelling in dezelfde richting te plaatsen ten opzichte van de algemene richting van de veelhoek ter plaatse. Door deze werk wijze kan een vrij grote sluitterm ontstaan, die bij de berekening weer een slechte indruk geeft. Beter is het dus, dat men, als men grootte en richting van deze excentriciteit kent, steeds zorgt, dat deze richting samen valt met de algemene richting van de veel hoek. Met deze algemene richting wordt bedoeld (fig. 8) de raaklijn PBQ aan de cirkel door opstelpunt B en beide richt punten A en C. 231 n 5 n 10 n oo Fig. 6 n 5 n 10 n =oo 'O Fig. 7

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 7