264
2e. paspunten nodig voor het aansluiten aan
het terrestrische stelsel (RD);
3e. paspunten gewenst als meetpunten voor
het bovenvermelde terreinwerk, voor ver
zekering van oude meetlijnen, etc.
Zij vormen het stramien waar de fotogram-
metrie van uitgaat. Hier worden fotogram-
metrische en fototechnische eisen aan gesteld.
De dichtheid van de schijven in het terrein is
afhankelijk van te gebruiken camera, vlieg
hoogte en schaal. Zij moeten worden ge
plaatst in het midden van de dwarsoverlap-
ping, bijvoorbeeld op een onderlinge afstand
van X de vliegbasis in de vliegrichting,
natuurlijk met de nodige speling, op te geven
door de fotogrammeter. Voor fotoschaal 1
6.000 komt men tot afmetingen van 200 X
600 m, voor schaal 1 10.000 tot 330 X
1000 m, bij gebruik van de Wild RC 7 (pla-
tencamera met Aviotarlens 170 mm).
Verder moet rekening worden gehouden met
zichtbaarheid vanuit de lucht en het contrast
met de omgeving. In de meeste gevallen is het
voldoende de schijven zodanig te plaatsen dat
er in alle richtingen een vrije hoek met de ver
ticaal is van minstens 45°.
Schijven moeten bij voorkeur niet op asfalt of
beton gelegd worden aangezien deze onder
gronden als wit in de foto te voorschijn kun
nen komen. Gras is een zeer goede onder
grond, bouwland is minder goed. Moet men
schijven op de verharding plaatsen dan kan
men gebruik maken van witte (wegen)verf.
In bouwland worden met succes schijven op
palen in sloten met stilstaand water geplaatst.
De terrestrisch te bepalen paspunten worden
ter meerdere zekerheid soms drievoudig ge-
signaliseerd. De fotogrammetrische dienst
verstrekt een kaart met vliegstroken en geeft
globaal aan waar de paspunten moeten komen.
Aan de verzekering van de schijven behoort
grote aandacht geschonken te worden. In
Rotterdam werden de schijven geplaatst
d.m.v. een houten piketje in een ijzeren buis,
zonodig 2 buizen boven elkaar.
Het verdient aanbeveling eerst de verzekering
aan te brengen en naderhand, wanneer de op
name inderdaad verwacht kan worden, de
schijven te plaatsen, zodat de kans op ver
storing zo klein mogelijk is. Men moet er op
bedacht zijn dat de schijven voortdurend ge
controleerd moeten worden. Steeds zijn er
meer of minder verdwenen. Deze arbeid kan
verricht worden door eenvoudig personeel.
In ieder geval moet dadelijk na het vliegen de
ligging der schijven gecontroleerd worden en
zo mogelijk ook vlak er voor. Herplaatsing
wordt vergemakkelijkt indien van elk punt een
schets met aanmetingen is vervaardigd. Bij
voorkeur zodanig dat niet alleen opsporing
van de ondergrondse verzekering mogelijk is,
maar ook reconstructie.
Aanmeting aan vaste objecten is dwingend
noodzakelijk voor punten die voor toekomstig
gebruik zijn ontworpen (verdichting meet
kundige grondslag). Deze schetsen kunnen
ook diensten bewijzen bij het zoeken van pas
punten in de foto's.
Tenslotte worden alle paspunten genummerd
en weergegeven op topografische kaarten.
Bij de fotogrammetrische kaartering van de
Prins Alexanderpolder, een gebied groot on
geveer 20 km2 ten oosten van de stad Rotter
dam, waren plm. 100 paspunten gewenst voor
overlapping welke niet terrestrisch bepaald be
hoefden te worden, terwijl om bepaalde rede
nen plm. 65 paspunten bekend in het RD-
stelsel gewenst waren. Een vrij groot aantal,
waarbij echter bedacht moet worden dat er
5 vliegstroken naast elkaar waren van plm.
7 km lengte benevens 3 kleinere. Deze lagen
in Noord-Zuid-richting, terwijl voor een
goede opname van de Hollandse IJssel een
extra vliegstrook Oost-West is gevlogen.
Ruim éénderde van de paspunten moest der
halve aangemeten worden aan de meetkun
dige grondslag. Zij lagen in de vliegrichting
plm. 1 km van elkaar verwijderd, terwijl de
afstand in dwarsrichting plm. 600 m bedroeg.
Door fotogrammetrische eisen wordt de dicht
heid van terrestrisch te bepalen paspunten, en
dus ook van de meetkundige grondslag, be
paald.
Deze zou aanmerkelijk ijler kunnen zijn indien
terrestrisch te bepalen paspunten slechts om
de twee kilometer noodzakelijk zouden zijn,
aldus Prof. Ir. G. F. Witt in het Tijdschrift
voor Kadaster en Landmeetkunde van 1 april
1954. Dit is echter afhankelijk van de nauw
keurigheid welke kan worden verkregen bij de
bepaling van coördinaten door middel van
ruimtetriangulatie.
Onderzoek hiernaar is gaande en valt buiten
het bestek van deze voordracht, alhoewel de
resultaten voor iedere landmeetkundige dienst
buitengewoon belangrijk zijn. Verwezen
wordt o.m. naar het artikel van Ir. H. L. van
Gent in het Tijdschrift voor Kadaster en
Landmeetkunde van 1 aug. 1960.