V akexamen voor technisch ambtenaar van het kadaster 1961 Inleiding tot het recht Waarnemingsrekening Tijd: Tg- uur Tijd: 2~2" uur 1. Wat verstaat men onder de statutenleer? Geef een omschrijving van het personeel statuut, het reëel en het gemengd statuut volgens de Nederlandse wet. 2. Waarom heeft men het recht gecodifi ceerd? Van welke beginselen is men bij de codificatie uitgegaan en waar zijn deze terug te vinden? 3. Waarop berust de onderscheiding in bur gerlijk- en handelsrecht? 4. Wat zijn vermogensrechten? Geef enige voorbeelden. 5. Wat verstaat men onder een contracten systeem? 6. Wat is het verschil tussen een voorwaar delijke verbintenis en een verbintenis on der tijdsbepaling? 7. Op welke wijze kunnen verbintenissen tenietgaan? 8. Welke bewijsmiddelen kennen we in het Nederlandse bewijsrecht? 9. Wat is een akte? Aan welke vereisten moet een akte voldoen om als authentiek te kunnen gelden? 10. Wat verstaat men onder domicilie? Hoe kan men dit onderscheiden? 11. Wat verstaat men onder de omvang van de werking van de wet? Welke beginse len gelden ten deze bij de toepassing van het strafrecht? 12. Geef een omschrijving van het begrip „strafbare poging". 13. Wat is het verschil tussen „deelneming" en „samenloop" in het strafrecht? 14. Geef enige kenmerkende verschillen tus sen een civiele procedure en een straf proces. 15. Wat verstaat men onder absolute en relatieve competentie van de rechter? 1. Wat is het verschil tussen stochastische en functionele afhankelijkheid? Waarmee kan men de mate van stochas tische afhankelijkheid uitdrukken? 2. Van de stochastische grootheden a, b en c zijn gegeven a,a, b,b, c,c, a,b, ac, en b,c. Als d a -\- b cene= 2 a fc 2 c, worden gevraagd: d,d; e,e; d,e; d,b; c,e. 3. Waarom kan het voordeel hebben bij de oplossing van de normaalvergelijkingen bij standaardvraagstuk I de correlaten in de sluittermen (dus zonder deze te vervan gen door de uit de correctievergelijkingen berekende waarden daarvoor) uit te drukken? 4. Toon aan dat men bij het bij benadering vervangen van niet-lineaire vergelijkingen soms gebruik kan maken van functietafels waarin men lineair kan interpoleren. 5. Ter bepaling van de brandpuntsafstand van een positieve lens wordt een punt vormige lichtbron op enige afstand van de lens in de optische as gezet en het door de lens van dit voorwerp gevormde beeld op een schermpje opgevangen. Dit proces wordt enige malen herhaald. Hierbij wordt steeds de afstand van de lichtbron tot de lens gewijzigd. Men meet de afstanden van de lichtbron tot de lens en van de lens tot het schermpje. De dikte van de lens wordt hierbij verwaarloosd. Men vindt achtereenvolgens: t>i 220 cm bi 22,2 cm; t>o 420 cm f>2 21,0 cm; t>3 820 cm f>3 20,6 cm; u4 1020 cm i>4 20,5 cm. De voorwerpsafstanden (vi) kunnen voor dit vraagstuk als afwijkingsloos worden 300

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1961 | | pagina 12