295
I. Het meetwagentje is, zoals de tekening
(fig. 1) laat zien, een samenstel van twee
magnetische wielen, twee schetsplaten, een
ophangpunt en een punt waaraan een nylon
draad (meetdraad) wordt bevestigd.
Om te voorkomen dat het wagentje op andere
plaatsen dan de bedoelde gaat rijden zijn er
geleidewieltjes aan gemaakt. De bevestiging
hiervan kan worden aangepast aan verschil
lende soorten damwand. Öm de aantrekkings
kracht te verhogen zijn nog twee magneten
ingebouwd welke ongeveer 3- mm vrij van de
damwand blijven.
II. De takel bestaat uit haaks omgezet li-
profiel waarin twee katrollen zijn bevestigd
waarover een staaldraad en een nylondraad
lopen.
Beide draden worden bediend door aan de
verticale balk gemonteerde liertjes.
Een tweede U-profiel is er aan bevestigd om
het geheel met een paar vleugelmoeren op de
damwand te plaatsen.
III. Het opstelstoeltje voor de theodoliet A
(fig. 2) is een ronde plaat die door middel
van een paar strippen met vleugelmoeren op
de damwand geklemd wordt.
De werkmethode is nu als volgt:
Op de te meten damwandplank wordt de
takel opgesteld, de staaldraad en de nylon
draad worden aan het meetwagentje gekop
peld, waarna dit hangende aan de staaldraad
tegen de damplank wordt gekleefd. Het ge
wicht van de meetwagen is zodanig dat deze
uit zichzelf naar beneden gaat. De aantrek
kingskracht is van dien aard dat planken tot
een helling van 5 (voorover) nog kunnen
worden gemeten. In de staaldraad is een maat
verdeling aangebracht. De theodoliet wordt
op 5 tot 10 m afstand van de takel opgesteld
zodanig dat de nylondraad over een hoogte
van twee meter kan worden waargenomen.
De waarnemer meet de hoeken tussen de bo
venkant van de damwandplank 1de nylon-
draad waar deze uit de takel te voorschijn
komt (2) en een punt van de nylondraad twee
meter lager (3)
De hoogte van dit punt is op de takel aan
gegeven. De waarnemer richt de horizontale
draad van het diafragma op het merk en be
weegt de theodoliet naar links of rechts tot
de verticale draad samenvalt met het midden
van de nylondraad.
De meetassistenten zorgen er door middel
van de takel voor dat de meetwagen zich op
de gewenste diepte bevindt en de nylondraad
gespannen staat.
Nylondraad van 1 mm doorsnede kan een
spanning verdragen van ca. 30 kg. Reeds bij
een gewicht van ca. 10 kg is de draad zo
danig gespannen dat geen afwijking van de
rechte lijn van betekenis meer te verwachten
is.
Door de wagen steeds twee meter te laten
zakken en de hoeken te meten wordt een pro
fiel van de damplank verkregen t.o.v. de ver
ticaal door de bovenkant.
De afstand van theodoliet (A) tot takel (B)
wordt gemeten.
Uit L tg a en L tg (5 ontstaan de horizontale
afstanden a en b.
De afstand van het aangrijpingspunt van de
nylondraad aan de meetwagen tot de dam
plank is c. Op het afgebeelde formulier op
blz. 294 is de gang van zaken bij de berekening
duidelijk te volgen.
Het behoeft geen betoog dat om te kunnen
meten de damplanken ontdaan moeten zijn
van klei, roestbladders enz.
Bezien we nu de nauwkeurigheid, dan vallen
al dadelijk enige foutenbronnen op. In de
eerste plaats de waarnemingsfouten.
Bij een proefmeting op 0 m afstand gericht
op nylondraden welke niet verticaal waren
gespannen, werd een standaardafwijking in de
enkele richting gevonden van 5 dmgr wat
neerkomt op ca. 0,1 mm.
Een tweede foutenbron is de refractie; deze
moet noodwendig worden geaccepteerd, maar
behoeft echter niet te worden overschat, daar
alleen refractieverandering van invloed is op
de resultaten. Snelheid bij het meten verhoogt
dus hier de nauwkeurigheid.
Nog enkele oorzaken van fouten zijn: een
niet verticale stand van de takel, het niet
zuiver haaks zijn van de hoek bij B. Deze
hebben echter een zeer geringe invloed op het
eindresultaat. Dat door de extrapolatie de
ontstane fout groter wordt naar gelang de
meetwagen dieper zakt, is nu eenmaal onver
mijdelijk. De uitkomsten van verschillende
metingen wijzen op een nauwkeurigheid van
plus of min 3 mm op 40 m diepte.