Van de Voorzitter: 1961 was een goed jaar voor het N.G.L. en „Geodesia" 5 Het doel van de Stichting N.G.L.: „De be vordering van de kennis op alle terreinen der landmeetkunde..." heeft in 1961, naast het regelmatig verschijnen van „Geodesia" 1960: 194 pagina's tekst en 1961: 269 pagina's) en enige rayonbijeenkomsten, nog meer vorm ge kregen door ons eerste congres in oktober te Delft gehouden. Met de voordrachten rondom het zeer actuele onderwerp „Luchtkaartering" en de wijze waarop men van alle kanten heeft gereageerd op het aangekondigde programma, dat gespeend was van sociale of genoeglijke attracties, is overduidelijk gebleken, zowel de noodzaak van, als de (subjectieve) vraag naar een degelijke „bevordering van vakkennis". Behalve uit de grote aandacht voor de lezingen bleek dit uit de belangstelling voor de expo sitie van allerlei gereedschap op het gebied van het landmeten en het kaartenmaken. Hoewel de tijd daarvoor schaars was toege meten, mocht dit congres ook nog voorzien in de sterke behoefte aan wat we zouden wil len noemen „sociaal contact". Dit alles stemt ons tevreden en dankbaar, want samenvattend mogen we op dit congres terugzien als op iets dat méér is dan een ge slaagd experiment. Véél meer! Het was een duidelijke bevestiging van de levensvatbaar heid en de doelmatigheid van onze jonge stichting. Dit alleen al kan ons stimuleren om in de uit gezette koers voort te varen. De grote belangstelling van de leden en abon nees was ons ook al gebleken uit het steeds toenemende bezoek op de rayonbijeenkom sten. Dat begon al in Rotterdam op 31 januari met de lezing: „De landmeetkundige werk zaamheden in verband met de Metro te Rotterdam". De organisatoren zagen 200 be zoekers een plaats zoeken om onder het ge hoor van de drie inleiders te komen. Arnhem en Utrecht hielden eveneens succesvolle bij eenkomsten. Ja, het afgelopen jaar heeft duidelijk aange toond, dat de Stichting in een behoefte voor de middelbare landmeetkundigen en carto grafen moet voorzien. Dat men in de hogere regionen der landmeet kunde over het algemeen met instemming het enthousiasme en de activiteiten der stichting begroette, stemt ons tot tevredenheid. Het kan daar ook alleen maar een gezonde stimulans geven tot verhoogde activiteit, gericht op het algemeen belang. (Een goed sluitend primair net maakt het voor het secundaire alleen maar plezieriger. - vrij naar Prof. Kruidhof.) Er is ons verweten dat wij pretenties voeren, die ons niet passen. Dat wij in onze naam niet tot uitdrukking brengen, dat wij „slechts" een gedeelte van de Nederlandse landmeetkundige wereld vertegenwoordigen. Inderdaad zit hier iets in, tenminste voor de buitenstaander. Deze zou kunnen zeggen: Ziehier, de bond van landmeters. Maar als deze buitenstaander een hoofdingenieur, een geodetisch ingenieur of een losse arbeider met een jalon of instru ment ziet wandelen, heet het: Een landmeter. Het verdwijnen van dit misverstand is echter een kwestie van tijd. In vakkringen bestaat het niet meer. Wat het N.G.L. betreft weet in de landmeetkundige wereld ieder nu wel dat deze stichting de verenigingen van de niet- academisch gevormde landmeetkundigen en cartografen overkoepelt. Maar dit kan ons inziens nooit een reden zijn voor een geodetisch ingenieur of een civiel- landmeter om „Geodesia" niet te lezen. Immers, door zijn leidinggevende positie zal het hem interesseren wat er in de kringen van de middelbare en lagere technici die op zijn terrein werken gaande is. Ook zal hij niet anders willen dan een bevordering van de vakkennis onder zijn medewerkers, en zal hij van de uitwisseling van praktijkervaringen willen meeprofiteren. Het is daarom zo logisch dat wij onder onze abonnees verscheidene academici tellen. Als het er om gaat om ergens een bovenste of een onderste grens te trek ken om het „niveau" van onze abonnees aan te geven, zouden wij echt geen raad weten.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 3