45 de aarde gaat beschouwen als een onderdeel van het heelal als een planeet, waardoor een geheel andere kijk ontstaat. Vroeger voelde hij onder zich de diepte, de vastheid, de heilig heid, het mysterie van de aarde (denk aan een film als ,,Farrebique" van George Rou- gier), maar thans leeft hij op een planeet, door ontelbare werelden omgeven, die zich beweegt in het oneindige en die hij kan ver laten om te zweven in de ruimte en op te stijgen tot in de stratosfeer. In dit mens- en wereldbeeld voelt zich de fotogrammetrie volkomen op haar gemak. Het is goed dit te weten, zodat we tijdig onze houding kunnen bepalen, omdat anders niet wij, de mens, autonoom zijn, maar de ma chine. En dit laatste zou zelfvernietiging be tekenen. Want zoals vroeger de mens de slaaf was van de natuur en later vocht voor zijn onaf hankelijkheid om weer slaaf te worden van datgene wat hijzelf had gemaakt (cultuur, staat, klassen), zo wil hij nu het leven regle menteren en de natuur overheersen. De mens is echter geen baas meer over de krachten die hijzelf heeft ontketend en is op weg om weer slaaf te worden van de machine in een ge degenereerde wereld. In deze wereld, waarin zelfs de culturele uitingen meer technische dan menselijke expressies zijn (,,Appel"s als kunst bijv.) moeten wij onze activiteit richten naar de toekomst. Een toekomst die enerzijds gericht is op een zo groot mogelijke pro- duktie, maar waarbij het personeelsbeleid niet in het gedrang mag komen. Want dit is het grote gevaar van investeringen in arbeids besparende installaties en machines, dat on voldoende aandacht en tijd overblijft voor de mens, met name voor het personeel dat ten gevolge van deze machines van hun werk be roofd wordt. Is dit denkbeeldig? Is er toch een weg terug en gaat de tech nische evolutie niet op voor de landmeet kundige praktijk? De geschiedenis leert hoe snel ook bij het kadaster de fotogrammetrische ontwikkeling zich voortbeweegt. Immers, nauwelijks zes jaar geleden kwam voor het eerst op de Rijks begroting een post voor over de aanschaffing van een fotogrammetrisch instrumentarium door het kadaster. Voor de toenmalige directeur van Kadaster en Hypotheken, de heer W. F. Stoorvogel, was het feit dat nu ook zijn dienst kon beginnen met een eigen instrumentarium en hij met eigen personeel het fotogrammetrisch werk ter hand kon gaan nemen, alles behalve reden tot voldoening, zoals deze oud-landmeter oude stijl meende in zijn voordracht op 12 januari 1956 gehouden voor de Nederlandse Vereni ging voor Fotogrammetrie. De heer S. had toen kennelijk nog niet veel vertrouwen in de mogelijkheden van de foto grammetrie, met name was hij weinig enthou siast over de nauwkeurigheidsresultaten, hoe wel hij wist dat men in Nederland al in 1927 was begonnen, waarbij hij de proef ,,den Eng" bij Wageningen memoreerde. Typerend is in dit verband zijn uitspraak in genoemde voordracht: „In een ruilverkave- lingsgebied doet de fotogrammetrie nog het minst kwaad, omdat de meetband nog zo vaak wordt ontrold, dat de meeste fouten en te grote onnauwkeurigheden in de kaartering wel aan het licht komen." Hoe sceptisch deze directeur toen nog stond tegenover het systeem blijkt ook uit zijn twijfel als hij de vraag stelt of de fotogrammetrie wel moet worden toegepast in gebieden met meer dan 9 percelen per ha! Trouwens deze directeur vindt in 1956 her meting nog niet zo erg noodzakelijk: „slechts 3,7 is zeer urgent, 14,9 urgent en voor 65 is geen dringende noodzaak aanwezig" constateert hij. Het is slechts 4 jaar later dat het inmiddels benoemde hoofd van de fotogrammetrische dienst van het Kadaster, ir. H. L. van Gent, en landmeter nieuwe stijl, in zijn voordracht voor de Nederlandse Landmeetkundige Federatie op 19 mei 1960 een volkomen andere taal spreekt. Na geconstateerd te hebben dat „grote delen van ons land voor fotogramme trische hermeting in aanmerking komen en er bovendien nog altijd sprake is van een meer jarenplan voor de uitvoering van ruilverkave lingen in een omvang van 40.000 ha per jaar(gedurende de jaren 1958 tot en met 1960 waren dit resp. 3780, 4790 en 7930, G. F.) stelt hij het volgende vast: „Naarmate de fotogrammetrie meer als een normale meet- annex kaarteringsmethode wordt beschouwd door hen, die met de langs deze weg vervaardigde kaarten moeten verder werken, zien we ook de fotogrammeters pogin gen ondernemen het werkterrein van de foto grammetrie verder uit te breiden. Werd aan vankelijk de fotogrammetrie slechts toegepast voor de vervaardiging van topografische kaar ten, al verscheidene jaren ziet men de foto grammetrie ook toegepast worden voor de vervaardiging van kadastrale kaarten." Men ziet het: dat is een stevige stap voor waarts. Maar direct daarop speelt deze des-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 15