Kadaster en Landmeetkunde in de Literatuur
49
door W. Koopmans, oud-ambtenaar van het Kadaster.
Jens Bjerre ontmoette landmeters in Austra
lisch Nieuw-Guinea, zoals hij vertelt in zijn
,,Blandt Menneskeoedere pa Ny Guinea",
dat wij lazen in de Nederlandse vertaling
van J. F. Kliphuis: De laatste kanni
balen in N.Guinea. ...In een gouver
nementsvliegtuig was de schrijver van Port
Moresby dwars over het eiland gevlogen naar
het stadje Lae aan de noordkust. Het enige
hotel had een grote bar die leek op een café
van het oude Wilde Westen. Daar kwam een
zeer gemengd gezelschap wat afleiding zoe
ken. Enige dagen na mijn aankomst, zegt
Bjerre dan, overkwam mij een grote verras
sing. Een jonge man, die naast mij aan de
bar stond, dronk zijn glas schuimend bier
leeg, boerde luid en zei opgewekt: Det var
s'gu dajligt (dat was lekker). Smaakte het,
ouwe jongen, vroeg ik hem, ook in het Deens.
Hij draaide zich bliksemsnel om en staarde
mij aan. Zijn naam, zei hij, luidde Henning
Pedersen en hij kwam uit Amager; en naast
hem stond zijn vriend Albert Quist uit Lyng-
by. Ze waren allebei als landmeter in dienst
van het Gouvernement en werkzaam bij de
aanleg van een weg langs de kust naar een
wat meer in het binnenland gelegen goud
mijn. „Jij bent de eerste Deen, die we hier
hebben ontmoet", zeiden ze, „sinds de Gala
tea hier binnen viel tenminste." Prompt be
stelden ze een rondje.
Het waren opgewekte, bikkelharde jongens
uit Kopenhagen, die bereid waren om alles
aan te pakken. Een paar jaar geleden waren
ze met verlof in Denemarken geweest, maar
ondanks de koorts hadden de tropen hen zo
in hun greep, dat ze naar het eiland waren
teruggekeerd om hun contract met het Gou
vernement te vernieuwen.
Ik maakte met hen een tocht naar het moeras
langs de kust. Het was op vele plaatsen be
dekt met een groene, slijmerige laag van be
moste bomen, lianen, varens en kreupelhout,
waar doorheen we ons met messen en kap-
bijlen een weg moesten hakken, voortdurend
oplettend voor krokodillen, slangen, bloed
zuigers en ander gevaarlijk gedierte.
Tijdens de oorlog in de Stille Oceaan zijn
aan de noordkust van Nieuw-Guinea hevige
gevechten geleverd en om troepen en voor
raden te kur.nen vervoeren hebben de Ameri
kanen door de moerassen ten Zuiden van
Lae een weg aangelegd. Mijn Deense vrien
den vertelden: „Het grootste deel van die
weg is door de inboorlingen opgegeten. Ja,
zeker, gewoon opgegeten. De Amerikanen
reden met vrachtauto's kisten ingeblikt vlees
de moerassen in, plaatsten die kisten als on
derlaag en legden daarover heen planken.
De inboorlingen slopen 's nachts naar buiten
en namen de blikjes mee. Zo verdween de
weg. Nu gebruiken we steen en beton. Sma
kelijk eten."
In de geïllustreerde Salamander-reeks is o.a.
opgenomen de in 1959 bij Em. Querido te Am
sterdam verschenen beschrijving ,,In en om de
mijn" van Paul Frische (nr. 18).
Het boekje is tot stand gekomen in samen
werking met de Wetenschappelijke Uitgeverij
N.V. Naast hoofdstukken over de geschie
denis en de praktijk van het mijnwezen von
den wij ook enkele bladzijden gewijd aan de
mijnmeter. Op bladz. 151 154 staat tussen
de afbeeldingen van mijnmeters en hun assis
tenten dit: diep onder de aarde, in die
terra incognita, dat onbekende land. waarop
aanvankelijk alleen verkenningsboringen enig
licht hebben geworpen doen ze hun werk.
Hoe moet de mijnbouwer de richting bepalen
van de wegen die hij aanlegt naar de kool.
waar zijn de kaarten waarop hij zich moet
oriënteren? Op pagina 57 hebben wij gezegd,
dat hij slechts een schetsmatige kaart krijgt
van het gebied, waarin hij moet gaan werken.
Daarmee wilden wij verklaren, onder hoeveel
moeilijker omstandigheden hij werkt dan zijn
collega's in bovengrondse industrieën.
Maar toch lopen wij aldus gevaar het belang
rijke werk van de mijnmeter te miskennen. In
de 17e eeuw schreef de Duitser Rosier: „Wie
zich van de mijnwerken een juist beeld wil
vormen, moet deze eerst opgemeten en in
kaart gebracht hebben. Het is niet genoeg, dat