f= 20 cm H^/ooom U700 figuur III De waarneming in fotogrammetrische instrumenten Hoe worden nu de genoemde moeilijkheden opgelost in de dubbelbeeld-kaarteringsappa- raten? Die met optische projectie geven geen problemen. De opnamesituatie wordt nage bootst door de beelden in hun juiste hellingen te brengen en door twee lenzen een optisch model te laten vormen zonder stereoscopische afwijkingen. Immers, de waarnemer kijkt in de stralengang, door de projecterende len zen, naar de in hun juiste stand geplaatste diapositieven, waardoor de oogbasis zich steeds praktisch in de kernvlakken bevindt. Alle delen van de foto worden door hun juiste verticale afstand h tot het horizontale vlak van de lens weer in hun juiste schaal gebracht. Voor het waarnemen van de ge bruikelijke convergent-opnamen zijn deze in strumenten dus ideaal. Geheel anders is het bij de instrumenten met mechanische projectie. Hier valt geen stereo scopisch „model" waar te nemen. Het model wordt nl. uitsluitend mechanisch nagebootst, waarbij als controle op deze nabootsing de meetmerken steeds met corresponderende punten in beide foto's moeten samenvallen. Deze samenvalling wordt bekeken met behulp van een optisch systeem, bijv. via een prisma dat zich in een vlak, evenwijdig aan de op name en direct daaronder, beweegt. We be kijken de twee foto's in zo n instrument dus alsof zij plat op tafel onder de stereoscoop voor ons lagen, met alle nare gevolgen die daar voor convergentopnamen aan verbonden zijn. Enkele instrumenten met mechanische pro jectie hebben besturingen aan het optische systeem, welke er voor moeten zorgen, dat elk fotogedeelte zodanig wordt vervormd, dat ieder terreinsvoorwerp voor de waarnemer in beide foto's dezelfde vorm en afmetingen krijgt. Daartoe moet dus, gaande in X-rich- ting van de zgn. isolijn naar de ,,lage" kant van de foto, het beeld steeds meer vergroot 150 /■■MOO ISOOO /■■5600

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 12