Doelbewust worden dus de landmeetkundige werkzaamheden gericht op het verwerken van de luchtfoto's. De luchtfoto's voor een be paald te kaarteren stafblad worden geleverd door de KLM Aerocarto n.v.; de opnamen moeten aan zeer speciale eisen voldoen. Dat deze soms onmogelijk lijken, heeft de heer C. Sprenger in zijn lezing op het congres van 13 oktober 1961 te Delft reeds voldoende toegelicht. (2) Voor de Topografische Dienst worden verticaal opnamen gevraagd op schaal 1:20.000. De foto's worden opgenomen met een Wild RC5 camera, waarin een Aviotar- lens, f 21 cm, is gemonteerd. De vlieg hoogte is dus ca. 4200 meter. Enkele speciale eisen die gesteld worden, zijn o.a.: korte slag schaduwen, vliegen in het bladerloos tijdperk (liefst voorjaar) en voor opnamen van kustgebieden bij lage waterstand. Verder moeten de foto's elkaar voor minimaal 60 overlappen in de vliegrichting, terwijl een overlap van 15 gevraagd wordt tussen de vliegstroken onderling. Na keuring van het ontvangen fotomateriaal wordt een werk schema t.b.v. de paspuntsbepaling opgesteld. Het werkschema geeft een duidelijk beeld van de te volgen kaarteringsmethode. Er komt in tot uitdrukking, welke luchtfoto's moeten worden ontschrankt en welke in de kaarteer- apparaten A8 of A6 zullen worden uitge werkt. Dë kritische grens voor deze scheiding ligt i.v.m. vlieghoogte en brandpuntsafstand van het opnameobjectief in de buurt van 6 a 7 meter hoogteverschil in het terrein. Lucht foto's, waarop het terrein tussen de paspunten geen groter hoogteverschil heeft dan 6 a 7 meter, kunnen n.l. nog met goed resultaat ontschrankt worden. Dit is het z.g. .vlakke terrein". Bij grotere hoogteverschillen moeten de luchtfoto's uitgewerkt worden m.b.v. een stereo-kaarteerapparaat. In Nederland komen daarvoor o.a. in aanmerking: Zuid-Limburg, de Veluwe, het Overijsselse heuvelgebied, de Utrechtse heuvelrug en nog enkele kleinere gebieden. Bovendien worden de grote steden met hun hoogbouw dikwijls in de A8 uitge werkt. De planning is er op gericht, dat alle foto's of fotoparen die verwerkt moeten worden, via paspunten met elkaar verbonden worden. De ontschrankingsmethode vergt 4 paspunten per foto, die meestal in de hoeken worden ge kozen. Doordat de overlap in een strook 60 bedraagt, behoeft men bij ontschranking slechts de helft van het aantal beschikbare foto's te gebruiken. Ontschrankt worden dan b.v. de foto's 1, 3, 5... enz. Voor het uit werken van een stereoscopisch fotopaar in de A8 of A6 zijn 3 paspunten nodig, vaak aan gevuld met nog een vierde punt. Tevens is het noodzakelijk, dat van 4 punten per beeld paar de hoogte boven N.A.P. bekend is en wel om het ruimtemodel in de autograaf te kunnen horizonteren. In het hierboven geschetste werkschema ziet men het verband tussen de luchtfoto's. Het ge arceerde gedeelte wordt met de kaarteerappa- raten uitgewerkt. Hiervoor zijn per fotopaar 4 paspunten „gepland", maar er kan volstaan worden met 3 paspunten. Men kan dan b.v. de punten 8 of 15, 10 en 23 laten vervallen. Met dit werkschema gewapend gaan de geo detische ingenieurs het terrein in ter bepaling van de paspunten. Er worden aan de hand van meegenomen luchtfoto's, waar de keuze- gebieden op aangegeven staan, goed identi ficeerbare punten gemeten, zoals hoeken van percelen, slootsnijdingen, e.d. Op de speciaal 179 Het negatieve fotobeeld door de Zeiss S.E.G.V. ge projecteerd op het ontschrankingsblad.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 5