231 Tijdschrift voor Kadaster en Landmeet kunde, 1962-3. In dit nummer brengt Ir. J. J. H. W ij n a n d s als vervolg op een in hetzelfde tijdschrift in 1960 gepubliceerd artikel over het bepalen van de uitzettingscoëfficiënt van invarmeet- banden. thans verslag uit over een Onderzoek naar de uitzettingscoëfficiënten van stalen meetbanden. De conclusies van deze onder zoekingen willen we hier vermelden. 1Het laboratoriumonderzoek was uitslui tend voldoende nauwkeurig om de uitzet tingscoëfficiënten van invarbanden te be palen. 2. De door de fabriek opgegeven waarden voor de uitzettingscoëfficiënten van stalen banden blijken bij benadering juist te zijn; die van invarbanden enige malen te klein te zijn. 3. Bij zeer nauwkeurige lengtemeting of bij waterpassen door mijnschachten met be hulp van stalen meetbanden, mag de for mule voor de uitzetting bij benadering als lineair in X temperatuur) worden aan genomen. De tweedegraadsterm blijkt, indien al aan wezig, zo klein te zijn, dat deze zelfs bij de behaalde hoge meetnauwkeurigheid niet kan worden bepaald. 4. Bij zeer nauwkeurige lengtemeting met be hulp van invarbanden mag de formule voor de uitzetting niet als lineair in X worden aangenomen. 5. Gezien de grote spreiding in de waarden van de uitzettingscoëfficiënten van invar banden is men verplicht bij aanschaffing van een nieuwe serie banden, de waarden van deze coëfficiënten te bepalen. Ir. G. Bakker behandelt Het maken en on derzoeken van randverdelingen. Hierin wordt op een interessante wijze vertelt hoe dit plaats vindt, speciaal met de Askania Teilkreis- prüfer, die sinds kort op de markt is. De Instructie Kadaster 1957 wordt door de oud-Ingenieur Verificateur van het Kadaster J. M. H. Heines aan een uitvoerige be schouwing onderworpen en op verschillende punten vergeleken met vorige I.K.'s. Schrijver ziet in deze nieuwe I.K. een symbool van de vernieuwing die zich ook bij het kadaster vol trekt en de aanpassing aan de veranderde en veranderende omstandigheden. Uit het W.P.N.R. 4707 van jan. 1962 is over genomen een artikel van Mr. L. F. Be r- r e 11 y over De feitelijke betekenis van de kadastrale aanduiding en het kadastrale plan voor de hypothecaire boekhouding ingevolge de rechtspraktijk. Dit artikel is een reactie op het artikel ,,Het openbaar register en het kadaster van Ir. G. A. Govers en F. van den Hoonaard in W.P.N.R. 4690 naar aanleiding van Mr. Berretty's artikel in W.P.N.R. 4638. Beide artikelen werden reeds eerder ook in ons tijdschrift bespro ken. Mr. Berretty handhaaft thans met vele argumenten zijn standpunt dat de kada strale aanduiding voor de hypothecaire boek houding onvoldoende is. Hij meent tevens dat het veldwerk eigenlijk geen rol mag spelen omdat dit niet tot de openbare stuk ken van het kadaster behoort. Alleen het kadastrale plan ziet schrijver als basis voor de kadastrale grens en het opzoeken van oude verdwenen hypotheekgrenzen dient naar zijn mening met behulp van het kadastrale plan te geschieden. Hij baseert dit alles mede op de notariële praktijk, die alleen het kadastrale plan raadpleegt en geen verder onderzoek naar de grenzen doet. Hoe men verder over de naar voren gebrachte argumenten en meningen, die bij de lieden van het kadaster wel niet veel weerklank zul len vinden, moge denken, met de slotconclusie van Mr. Berretty, waarin hij de wenselijkheid uitspreekt van een wettelijke verplichting tot een duurzame grensafscheiding bij nieuw te vormen perceelsgrenzen, zullen velen het waarschijnlijk wel eens zijn. Ir. P. A. Roos geeft in een in het Engels

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 25