260
wemelt het van vage en bestreden formule
ringen, zodat botsingen niet uit konden blij
ven.
Mars was aanvankelijk dé god van de velden
en deze martiale kant is altijd gebleven. Toen
de grond res nullius was berustte alle eigen
dom op roof. Nadat de staat het Imperium
over de grond had geclaimd noemde men dit:
.recht van occupatie"wat evenwel ruimte
overliet voor geweld. Het romeinse rechts
symbool is dan ook niet de weegschaal maar
de speer. Publieke verkoop (ook van land)
heette .onder de speer verkopen" (sub hasta
vendere) welke term herinnert aan de ver
koop van slaven op de markt.
Aanvankelijk gaf men openbaarheid aan de
eigendom door de overdracht zelf voor de
overheid te laten plaatsvinden. Vijf getuigen
(vertegenwoordigers van de 5 volksklassen)
waren hierbij tegenwoordig. Vanwege de ro
meinse voorkeur voor originaire titels van
verkrijging had ook de eenvoudigste verkoop
de vorm van een schijnproces. Ten overstaan
van een magistraat sprak de koper een for
mule uit waarmee hij de zaak als het zijne
opeiste: ,,Ik bezweer dat deze zaak van mij
is volgens het recht der Romeinse burgers."
De verkoper bewaarde het stilzwijgen (silen-
tio) en sprak geen formule uit, maar berustte
in de eigendomsactie van de ander (cedit in
iure). De magistraat bekrachtigde daarna de
aanspraak van de eiser. Roerende zaken wer
den meteen meegenomen. Maar ook koop,
schenking, boedelmenging enz. van onroeren
de goederen kwamen zo zonder overeenkomst
processueel tot stand. Omdat men het ma
teriële element in de overdracht niet kon ont
beren was men verplicht een zode, een kluit
aarde, van gebouwen een dakpan tot voor
het tribunaal mede te brengen. Aan bepaalde
mutaties (vruchtgebruik, erfpacht) werd
geen enkele publiciteit gegeven. Deze rech
ten werden gevestigd door de mondelinge
toestemming van partijen. Staatsnotarissen
maakten van de rechtszitting proces-verbaal
op, dat werd opgenomen in de acta van de
magistraat. Op de duur veranderde dit fic
tief proces in een eenvoudige inschrijving
door een griffier en ondertekening door par
tijen en magistraat. Doordat deze griffiers
stapels halfingevulde wastafeltjes gereed
hadden liggen gelden zij als de uitvinders van
het formulier.
Bij een echt proces waarbij twee partijen
het recht op een bepaalde zaak opeisten
was de bewijslast geheel voor partijen. In de
keuze van het bewijs bestond vrijheid. Bij de
toedeling had de pretor de vrije hand. Hoe
wel bezit slechts de uitwendige manifestatie
van eigendom is of kan zijn, werd meestal
aan de bezitter de voorkeur gegeven. Van
daar de uitdrukking beati possidentes. zalig
de bezitters.
Geheime overdrachten waren legio. Hierbij
kon een goedgelovige koper wel eens kopen
van de niet-eigenaar, maar dat was geen be
zwaar. Immers door de korte verjarings
termijn was de juistheid van de levering on
belangrijk. De verjaring maakte hem door
tijdsverloop van 1 of 2 jaar tot volledige
eigenaar. Wel kenden de romeinen de regel:
Niemand kan meer aan anderen overdragen
dan hij zelf heeft, maar het bewijs was zo
moeilijk tot in het verre verleden na te speu
ren (het zgn. duivelsbewijs: probatio diabo-
lica) dat men terwille van de rechtszekerheid
in de handel de zeer korte verjaringstermijn
wel moest invoeren, hoezeer hierbij ook aan
kwade trouw ruim baan werd gegeven.
Het decorum van de magistraat verdween op
de duur zo zeer, dat men de zaken liet doen
door slaven, hetgeen uiteraard een verval van
de publiciteitswaarborgen betekende en frau
de in de hand werkte. Bij vestiging van hy
potheek (rente 30 hield de staat zich uit
beginsel onzijdig, zodat clandestiene hypo
theken (die de meeste beschaafde landen uit
hun midden hebben gebannen) hier aan de
orde van de dag waren.
Voor het totstandkomen van een overeen
komst is vereist dat beide partijen overeen
stemming hebben over de zaak. Bij roerende
goederen is dit eenvoudig genoeg: de weder
zijdse verklaring vindt in presentia van de
zaak plaats. Eigendomsoverdracht vindt dan
plaats door bezitsoverdracht. Onroerende
goederen lieten zich nooit gemakkelijk om
schrijven (al geschiedt dit tegenwoordig sim
pelweg door het noemen van de kadastrale
aanduiding). Daardoor behield de overeen
komst bij de romeinen altijd een corporeel
element. Een huis werd aangeduid door er
naast te gaan staan een akker door er om
heen te lopen. Verspreid liggend vast goed
werd zintuiglijk geïdentificeerd door aanwij
zing vanaf een toren of andere hoogte (de-
monstratio ex turri) ook al lag het tien mijl
ervan verwijderd. Voor nog verder weg lig
gende gronden was omschrijving door docu
menten mogelijk en het consilium vond dan
in absentia plaats. In verband hiermee ont
wikkelde zich de typisch romeinse casuïstiek
over de vraag hoe een blinde een juiste voor
stelling kon hebben van het huis dat hij koopt.