290
bouwhogeschool te Wageningen volgden,
konden niet meer verzekerd zijn van een aan
stelling tot adspirant-landmeter van het Ka
daster, gelijk dat sedert jaren her het geval
geweest was, en deze maatregel betekende
in de praktijk, dat voor het grootste deel van
de studenten geen emplooi te vinden zou zijn
op het gebied waarvoor de hogeschool hen
had opgeleid. En al greep in Nederland de
bezuinigingswedloop nog niet zover in, dat er
landmeters van het kadaster op wachtgeld
werden gesteld, in het toenmalige Neder-
lands-Indië gebeurde dit wèl. Een aantal
landmeters daar repatrieerde en menigeen van
deze ervaren krachten trachtte in het moeder
land het wachtgeld aan te vullen door aan
lagere overheidsorganen zijn diensten aan te
bieden of zélf een (particulier) landmeetkun
dig bureau op te richten. Een voorbeeld van
dit laatste was het Landmeetkundig Bureau
„Limburg", gesticht in een streek waar de
particuliere landmeterij (in tegenstelling tot
de rest van ons land) de eeuwen dóór een be
kend verschijnsel was gebleven.
Maar niet alleen de repatrianten van het In
dische Kadaster probeerden emplooi te vin
den, ook de in Wageningen na 1930 afge
studeerde landmeters, die trappelden van on
geduld om aan de slag te komen, hun vak
bekwaamheid te verkrijgen en de band met
de praktijk van de landmeetkunde vast te
houden in de hoop op de komst van betere
tijden. Hoe het met laatstbedoelden de
toekomstige leiders van de landmeetkunde in
Nederland in deze crisisjaren gesteld was,
laat ons de situatie in 1935 zien.
Tussen 1931 en 1935 waren ondanks de
maatregelen van de zijde van het Kadaster
toch nog 43 landmeters aan de Landbouw
hogeschool afgestudeerd. Een groot aantal,
als we in aanmerking nemen dat het totaal
aantal landmeters bij het Kadaster ongeveer
200 bedroeg. Onder deze 43 waren er acht,
die bij de Meetkundige Dienst van de Rijks
waterstaat emplooi hadden gevonden, elf be
dreven bij een gemeente of een ander lager
overheidsorgaan de praktijk der landmeet
kunde, vijf waren in dienst van een particu
liere maatschappij, twee hadden werk gevon
den in een administratieve functie, een twee
tal was ergens aan het volontairen en twee
hadden nog geen mogelijkheden gevonden
voor de ontplooiing van hun in Wageningen
opgedane kennis. Een elftal trachtte door
arbeid op enige particuliere landmeetkundige
bureaus (o.a. dat van Scheffer in Noord-Bra
bant) in het levensonderhoud te voorzien.
Ook crisis in de middelbare sector
Ook in de regionen der middelbaar-landmeet
kundige sector (welke in die jaren nagenoeg
geheel door de kadastraal-technische dienst
werd beheerst) was de invloed van de crisis
duidelijk merkbaar. Ongeveer gelijktijdig met
de maatregelen t.a.v. de stopzetting der re-
crutering van landmeters werd de aanstelling
van middelbaar personeel (de toenmalige te
kenaars) van het kadaster uit de zgn. „vrije
opleiding" afgebroken. Tot dan toe was se
dert welhaast een halve eeuw deze middel
bare kracht voortgekomen uit de stroom van
jonge mensen die voor eigen rekening waren
opgeleid door een ervaren landmeter of teke
naar van 't kadaster, en die daartoe als volon
tair op het kantoor van de opleider waren te
werkgesteld. Deze vorm van dagonderwijs
was reeds sedert tientallen van jaren eigenlijk
de enige mogelijkheid om met kans van slagen
't zware vergelijkend examen voor tekenaar te
doorstaan. In het begin van de dertiger jaren
werd aan deze voor de Staat goedkope vorm
van opleiding een einde gemaakt. In de plaats
hiervan kwam de gelegenheid, uitsluitend
voor de jongere ambtenaren van de Belastin
gen en van de Registratiekantoren, op een
bureau van de Landmeetkundige Dienst een
geheel-ambtelijke opleiding voor tekenaar te
volgen. De reden tot het nemen van deze
maatregel lag in die dagen voor de hand: in
krimping der werkzaamheden op de belas
tingkantoren door de crisisomstandigheden en
bezuiniging der Staatsuitgaven dreigden tot
de opwachtgeldstelling van ambtenaren van
het dienstvak Belastingen te leiden; en naar
het schijnt werd een spoedige afvloeiing van
jongeren naar een ander onderdeel, dat wèl
behoefte had aan nieuw personeel, zeer op
prijs gesteld. Hoe het ook zij, de meest ac
tieve jonge mensen van de Belastingen, die
hier een mogelijkheid tot salarispromotie za
gen, stapten over naar het wezensvreemde
Kadaster. En al mag achteraf worden gesteld
dat „die lui van de belastingen" in deze der
tiger jaren niet al te vurig welkom werden
geheten, en al is men gelukkig later weer
tot beproefder methoden van recrutering te
ruggekeerd, toch zou zonder de noodmaat
regel in crisistijd de groep van middelbare
landmeetkundige ambtenaren nimmer zijn
verrijkt, in de beste betekenis van het woord,
met mensen als Wegereef, De Moor, Buis-
sink, Van der Starre, Van der Vlerk, Wil-
lemse, Tobias en zovele anderen. En het is
even-achteraf bekeken, misschien helemaal