richtingen en argumenten
365
door D. de Vries, leraar aan het Centraal Teken- en
Opleidingsbureau van het Kadaster te 's-Gravenhage.
De volgende beschouwingen zijn bedoeld voor
jongeren die niet in het veld werkzaam zijn en
bij rekenwerk met deze begrippen moeten om
gaan.
Mijn ervaring is dat het niet meevalt richtin
gen en argumenten scherp uit elkaar te hou
den, als men nooit in de buitendienst heeft
meegelopen. Praktische aanschouwing kan
hier veel theoretische verwarring opheffen.
A. Richtingen
Richtingen worden op het terrein met behulp
van de theodoliet gemeten. Als dit instrument
is opgesteld, heeft de fijn verdeelde rand
waarop de aflezingen worden verricht, een
vaste stand.
Het punt P, waarboven de theodoliet zorg
vuldig is opgesteld, is het standpunt. Met de
kijker stelt men in op het voorwerp (bijv. de
toren) Ax. Bij deze stand van de kijker leest
men op de rand de hoek (pi af; deze waarde
wordt op een daarvoor bestemd formulier
Kad. nr. 26 ingevuld.
De hoeken <p worden richtingen genoemd. Het
eerste been van al deze hoeken is de denk
beeldige positieve halve rechte a, die van P uit
door het nulpunt van de randverdeling kan
worden getrokken. Het tweede been van hoek
<p is de positieve halve rechte uit P, gaande
door het beschouwde voorwerpspunt.
Het eerste been is de zgn. nulrichting. Deze
denkbeeldige lijn is op het terrein niet terug
te vinden, zij is immers afhankelijk van de
toevallige plaats waar bij de opstelling van
de theodoliet het nulstreepje van de rand zal
terechtkomen.
Het heeft geen zin, na de opstelling van het
instrument op slechts één voorwerpspunt in te
stellen. Van de afgelezen hoek kent men dan
slechts het tweede been PA, het eerste been.
de nulrichting, biedt geen houvast.
Na de instelling op het eerste punt wordt de
kijker volgens de positieve draaizin rondge
voerd en stelt men achtereenvolgens in op de
overige punten A2, A3 An. Telkenmale
vindt een aflezing plaats, die onder de voor
gaande aflezing wordt genoteerd.
Resultaat:
aai fi
aa2 (f2
fn
In het formulier ziet de meting er als volgt uit:
Standpunt
Voorwerp
Aflezingen
P
Ai
9?i
Ao
f2
An
<Pn
De grootheden <p stellen getallen voor, het zijn
hoekwaarden in decimale verdeling. Wenst
men niet de grootte van de hoek aan te geven,
doch de hoek als zodanig aan te duiden, dan
gebruikt men voor de richtingen een notatie
met hoofdletters. De eerste letter is steeds het
standpunt, de tweede letter het voorwerps
punt. De letters worden gedekt door een hori
zontaal streepje; het geheel is tussen twee
haakjes geplaatst.
Deze notatie geeft het volgende beeld:
(PA,) cpl
(PA2) <f2
(PA„) cp„