366 Hoek tussen richtingen Heeft men ten minste twee richtingen ge meten, dan is het mogelijk de hoek tussen deze richtingen te bepalen. Nemen we als voorbeeld de hoek die is inge sloten tussen de richtingen PA; en PAj1). Uit de gemeten richtingen 99 moet nu dus ataj worden gevonden. Toepassing van de stelling van Möbius geeft: a -fij aja -j— aaj Z. aaj aa, 'pi 'Pi (PAj) (PA). Om de hoek te verkrijgen tussen twee ge meten richtingen, moet men dus de richting naar het punt op het tweede been vermin deren met die naar het punt op het eerste been. Verandering van de nulrichting Als een richtingsmeting is voltooid en het instrument is gedemonteerd, zal bij een nieuwe opstelling van de theodoliet boven het zelfde punt, de nulrichting anders zijn dan bij de eerste meting. De uitkomsten van de meting zullen nu door andere getallen worden vast- gelegd. Is de nieuwe nulrichting a dan is het resul taat van de tweede meting aldus neer te schrijven: a'ax Z a'ao fi <P2 Z a'an cpn' en de vraag komt nu op, welk verband er be staat tussen de eerste meting en de tweede. We trekken daartoe twee overeenkomstige bedragen uit elk der metingen van elkaar af: Z a'a„ aav Z a'av <Pp fv :/t. apa Z a'a De laatste hoek is constant, het is de hoek die de oude nulrichting maakt met de nieuwe. We kunnen dus het volgende overzicht geven: Eerste meting Tweede meting (PAj9fi=fi y (PAo) 990 f2' f2 P (PAn) cph fn=fn P We zien hieruit dat de hoek tussen twee rich tingen evengoed uit de tweede, als uit de eerste meting kan worden afgeleid: a-fij 99/ 99/ (cpj (99; p) fi fp Omgekeerd kan men concluderen: als alle rich tingen (hoeken 99) met een constant bedrag (hoek vworden vermeerderd, heeft men al leen de nulrichting verlegd, het bepalen van hoeken tussen richtingen gaat onveranderd door en levert dezelfde uitkomsten. In de praktijk worden de uitkomsten van de richtingsmeting alle met een zodanig getal vermeerderd, dat (PAj) 0 wordt. Men telt dan bij alle richtingen op de hoek v -\ a\a, immers: cp^ -)- u Z aa-(-Za^a Z aa 0. B. Argumenten Argumenten kunnen niet rechtstreeks in het veld worden gemeten. Zij zijn steeds betrok ken op een coördinatenstelsel. Het argument van P naar An is wederom een hoek, die de positieve halve rechte an als tweede been heeft. In tegenstelling tot een richting is het eerste been evenwel bepaald door het aangenomen coördinatenstelsel: het is de rechte in P evenwijdig en gelijkgericht met de y-as van dit stelsel. Het eerste been is dus bepaald, toch is het niet in het terrein aan te geven. Argumenten wor den dus nooit gemeten ze worden afgeleid. Bij richtingen is er sprake van een geheel willekeurige, onbekende, nulrichting. Bij argu menten wordt de rol van de nulrichting over genomen door de rechte, evenwijdig en gelijk gericht met de y-as. Definitie: Het argument van de rechte p is de hoek, die de positieve rechte p maakt met de positieve y-as, in formulevorm: yp. Het argument van de rechte PAn wordt ge schreven als PAn, zijn hoekwaarde wordt aan geduid met i/v Het argument PAn kan worden berekend, als de coördinaten van P en Au bekend zijn. Oriëntering Uit het voorgaande is gebleken dat het voor de bepaling van hoeken tussen de positieve halve rechten van waaier P onverschillig is, over welke hoek de gehele waaier om P wordt gedraaid. Draait men de gehele waaier zodanig om P als centrum, dat de nulrichting evenwijdig en ge lijkgericht met de y-as komt te liggen, dan zijn alle richtingen veranderd in argumenten. De richtingen zijn dan georiënteerd. De con stante hoek co, die bij alle richtingen van een Als men liever met getallen werkt en steun van de figuur op prijs stelt, kan men lezen i 2 en 3.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 4