V- Arg. en richt, op A Arg. en richt, op B AC Vc (AP) (AC)=cpp—cpc BC =yc (BP) (BC) cpp —cpc BP =y>p 367 waaier moet worden opgeteld om er argu menten van te maken, heet de oriëntering. We hebben dus: cpn -j- co y„co yn 9>n yn an yn na ya. Hieruit blijkt: de oriëntering is het ar gument van die positieve halve rechte, welke in de richtingsmeting met nulrichting werd aangeduid. Beschikt men over de uitkomsten van een richtingsmeting en kent men behalve de coör dinaten van standpunt P ook nog de coördi naten van een der voorwerpspunten, bijv. Ak, dan is het argument ipk te berekenen. De oriëntering co is daarna uit een eenvoudige aftrekking te vinden. Van elke andere posi tieve halve rechte PAn kan nu het argument worden afgeleid door de bijbehorende rich ting met de oriëntering co te vermeerderen. Uitgaande van één bekend argument kan men dus met behulp van een richtingsmeting op P alle andere argumenten van P naar de in de meting opgenomen voorwerpspunten bepalen. Berekening van coördinaten uit argument en afstand Op punt P is een richtingsmeting uitgevoerd naar enige punten waaronder het in coördi naten bekende punt K en een in coördinaten te bepalen punt S. Om deze berekening mogelijk te maken, moet ook nog gemeten zijn de afstand van P naar 5. Uit de coördinaten van standpunt P en het bekende voorwerpspunt K is het argument PK vast te stellen. Ten einde 5 in coördinaten te vinden heeft men alleen nog nodig het argument PS, dat op de hiervoor beschreven wijze kan worden gevonden; de afleiding voor deze enkele rich ting kan ook als volgt geschieden: PK =~- i/'s- (PS) - (PK) - cps n PS ips Bij het bekende argument PK wordt dus de hoek opgeteld die ontstaat uit het verschil van de gemeten richtingen (PS) en (PK). De hoek tussen deze richtingen is immers gelijk aan de hoek tussen de gelijknamige argumen ten, zodat in plaats van cps cpk ook ge schreven zou mogen worden ys yk. Bij het toepassen van deze substitutie ziet men ogen blikkelijk dat de optelling tot het verlangde resultaat voert: Vk (Va Vk Ws Men moet er goed op letten de verschillen zo te bepalen, dat men de richting naar het on bekende punt vermindert met die naar het be kende punt. De hoek welke aldus ontstaat moet steeds worden opgeteld bij het argument dat men reeds uit de coördinaten van stand punt en bekend voorwerpspunt heeft afgeleid. Het voorgaande zal worden toegepast op een situatie als in de tekening is voorgesteld. De punten A, B en C zijn in coördinaten be kend. Verder zijn er richtingsmetingen ge schied op de punten A en B. Punt P is uit deze gegevens met een voorwaartse snijding te be palen. Om deze te kunnen uitvoeren moet men alleen nog over de argumenten AP en BP beschikken. Om deze te vinden berekent men eerst uit de gegeven coördinaten de ar gumenten AC en BC. i De afleiding van de gevraagde argumenten vindt daarna als volgt plaats: AP -yjp Voordat een paar andere vraagstukken kun nen worden aangesneden, moet de volgende kwestie onder ogen worden gezien: Bestaat er verband tussen de richtingen (AB) en (BA)1 Bestaat er verband tussen de argu menten AB en BA1 Beschouwen we eerst de richtingen. Het ant woord is niet moeilijk te vinden, als we ons de betekenis van de begrippen even goed realiseren. (AB) is één richting uit een waaier die op punt A is gemeten. Noemen we de positieve

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1962 | | pagina 5