HJut
95
In het decembernummer 1962 van dit tijd
schrift wordt door J. K. de vraag gesteld,
hoe of het kadastraal geregeld wordt, d.w.z.
hoe het gaat met de eigendom en de eigen-
domsgrenzen, langs de Geul? Dit in verband
met het feit, dat de stroombedding van de
Geul, door natuurlijke oorzaken, op sommige
plaatsen aan verandering onderhevig is.
Inzender werpt hier een vraag op die niet in
kort tijdsbestek is te beantwoorden, hetgeen
uit het hierna volgende zal blijken.
In de eerste plaats is er een onderscheid tus
sen bevaarbare en vlotbare, en niet-bevaar-
bare en niet-vlotbare rivieren.
Ingevolge art. 577 B.W. zijn bevaarbare en
vlotbare rivieren, zoals bijv. de Maas met haar
oevers, eigendom van de Staat, onverminderd
de door titel of bezit verkregen rechten van
bijzondere personen of gemeenschappen.
Tot de niet-bevaarbare en niet-vlotbare rivie
ren en beken behoort de Geul, waarvan de
eigendom in het algemeen volgens de wet en
rechtspraak aan de oevereigenaren behoort,
dus aan personen en lichamen wier gronden
of gebouwen langs die rivieren, beken enz.
zijn gelegen.
Heeft iemand aan weerszijden van de Geul
onroerend goed liggen, dan is haar bedding
over de volle breedte zijn eigendom, alsmede
het water, zolang dit door de bedding stroomt.
Bij eigendom aan slechts één zijde is slechts
één oever en dus de halve breedte van de
stroom zijn eigendom.
Het bovenstaande is gegrond op art. 644
B.W., dat ook handelt over ontstaan van
eilanden in niet-bevaarbare en niet-vlotbare
rivieren en beken, welke ten name van de
oevereigenaren worden gesteld.
Het Gerechtshof in Den Bosch heeft d.d.
27 december 1892 in een geding beslist, dat
op grond van voormeld artikel en artikel 643
B.W., handelend over „natrekking", ook de
beddingen van de rivieren en beken geacht
worden aan de oevereigenaren te behoren.
Dit blijkt ook uit art. 646 B.W. dat zegt: De
eigendom van stromen en rivieren brengt
mede de eigendom van de grond, waarover
het water loopt.
In art. 187 Instructie Kadaster staat vermeld:
1Onbevaarbare en onvlotbare rivieren worden
geacht aan de oeverlandeigenaren te behoren,
voor zover derden daarop geen rechten door
titel of bezit hebben verkregen, tenzij het be
kend is dat een dergelijke rivier vroeger wel
bevaarbaar of vlotbaar is geweest, in welk ge
val moet worden aangenomen dat deze het
eigendom van de Staat is gebleven, op grond
van het feit dat de Staat tevoren krachtens
art. 577 B.W. eigenaar was.
2. Is met inachtneming van het vorenstaande
beslist, wie als eigenaar moet worden aange
merkt, dan moet worden aangenomen, dat het
feit dat krachtens enige publiekrechtelijke
regeling, of ook zonder zodanige regeling, een
provincie, gemeente of waterschap het beheer
en/of onderhoud van de onbevaarbare en on
vlotbare rivier aan zich heeft getrokken in de
eigendomstoestand geen verandering brengt.
3. Ongenummerde onbevaarbare en onvlot
bare wateren worden genummerd en gesteld
ten name van de eigenaar, zijnde de Staat of
de oeverlandeigenaren, of een derde, die door
titel of bezit verkregen rechten pretendeert.
De beken in Zuid-Limburg, waaronder dus
ook de Geul, hebben bij de instelling van het
kadaster omstreeks 1840 een z.g. „beken-
nummer" gekregen en werden op naam ge
steld van de betrokken gemeenten. Dit beken-
nummer is een verzamelnummer voor alle
beken in één kadastrale sectie gelegen.
Uit het voorgaande blijkt dat de boeking op
naam van de gemeenten destijds ten onrechte
is geweest.
Uit een volgend voorbeeld moge blijken welke
moeilijkheden zich kunnen voordoen in de te
naamstelling bij verlegging van een beek.