120
opleiding. Dat ik daarvoor nog eenmaal in de
historie terugga en u de naam van Willibrord
Snellius noem als een van hen die in de eerste
decennia van het bestaan van de zojuist ge
noemde Leidse School pionierswerk verrichtte
en zich daarmee onsterfelijke bekendheid ver
wierf, is welhaast onvermijdelijk. De naam van
het Landmeetkundig Gezelschap „Snellius''
getuigt nog heden van zijn faam.
In recenter tijd waren het mannen als Cohen
Stuart, Schols, Heuvelink en Schermerhorn
die aan de Technische Hogeschool gelegen
heid hadden de landmeetkunde te beoefenen
op een niveau dat hen internationale erken
ning deed verwerven. Dat dit niveau tevens
het hoogste was dat in Nederland op dit ge
bied bestond, blijkt mede uit het feit dat die
genen, voor wie het landmeten een zo groot
deel van hun dagelijkse bezigheden uitmaakte
dat zij met de titel „landmeter" werden en
worden aangeduid -u zult begrijpen dat ik
hiermee de landmeters van het Kadaster be
doel een deel van hun opleiding in Delft
ontvingen tot voor hen in 1918 in Wagenin-
gen een afzonderlijke cursus werd opgericht.
Dat het thans zin heeft aan de relatie tussen
geodesie en civiele techniek opnieuw aandacht
te besteden is derhalve zeker niet gegrond op
een mogelijke tekortkoming bij de opleiding
in het verleden. Veeleer is dit een gevolg van
een specialisatie, die zich in de landmeetkunde
evenzeer voltrekt als in vele andere takken
van de techniek. De hier bedoelde specialisatie
vertoont duidelijke sporen in het onderwijs
die, hoe kan het anders, parallel lopen aan de
ontwikkeling in de maatschappij. Dit facet is
derhalve een nadere beschouwing ten volle
waard.
In het studieprogramma voor de civiel-inge-
nieur is al jarenlang gedrang ontstaan tussen
de vanouds daarop voorkomende onderwer
pen en de vele nieuwe die zich aandienen en
waaraan men niet voorbij kan gaan, wil de af
gestudeerde ingenieur althans theoretisch
enigermate op de hoogte van zijn tijd zijn.
In beginsel zijn er twee middelen om de
hierdoor ontstane moeilijkheden het hoofd te
bieden. Men kan een specialisatie in de afstu
deerrichtingen invoeren, waardoor bepaalde
groepen van studenten aan bepaalde groepen
van vakken minder aandacht behoeven te be
steden. Men kan echter ook overgaan tot een
inkrimping van de tijd die voor alle studenten
aan bepaalde vakken moet worden besteed,
waarvoor dan uiteraard die vakken gekozen
moeten worden wier behandeling in vergelij
king tot andere minder noodzakelijk kan wor
den geacht.
Dit laatste middel is op het vak landmeet
kunde toegepast en niet geheel zonder goede
gronden, wanneer men daarbij in aanmerking
neemt welke ontwikkeling zich inmiddels in
het onderwijs zowel als in de maatschappij
had voltrokken. Immers, nadat het Kadaster
in het begin van de jaren dertig van deze
eeuw, zijn deuren sloot voor de abituriënten
van de landmeterscursus van Wageningen,
waren velen van hen gedwongen zich elders
een bestaansmogelijkheid te verschaffen. Een
groot aantal slaagde er na enige tijd in zich
een positie te verwerven bij organisaties van
Rijk, Provincie of Gemeente, waar zij de ci-
viel-ingenieurs konden bijstaan bij de oplos
sing van landmeetkundige problemen en de
uitvoering van landmeetkundig werk. Nadat
in 1935 de zetel van de landmeterscursus naar
Delft werd overgeplaatst, kon ook in de op
leiding meer en beter contact worden gelegd
met de techniek. Hierdoor werd het weder
zijds begrip, dat voor een goede samenwer
king tussen landmeter en ingenieur zo essen
tieel is, wezenlijk bevorderd. In 1949 werd
tenslotte de landmetersopleiding omgezet in
een volledige ingenieursstudie binnen het raam
van de afdeling der Weg- en Waterbouw
kunde. Hierdoor is enerzijds toch een speciali
satie verkregen die veel verder gaat dan met
het invoeren van een bepaalde afstudeerrich
ting kan worden bereikt, anderzijds is hiermee
de mogelijkheid voor specialistische steun bij
het werk van de civiel-ingenieur belangrijk
vergroot.
Dat deze steun reëel is en in een behoefte
voorziet kan duidelijk worden geïllustreerd
aan de hand van voorbeelden, ontleend aan
de praktijk van vele organisaties waar civiel
technisch werk wordt verricht. Daar het voor
beeld van de Rijkswaterstaat mij uiteraard het
naast ligt, zult u zich er niet over verwonderen
wanneer ik dit gebruik ter adstructie van mijn
bewering.
In 1931 ging de Directie van de Rijkswater
staat er toe over een eigen landmeetkundige
dienst in te richten, die, om nog nooit opge
helderde redenen, de naam Meetkundige
dienst kreeg. Hieraan ging een periode voor
af, waarin voor enkele bijzondere werken de
hulp van een particulier landmeetkundig
bureau werd ingeroepen. Dit bureau, waaraan
de naam van Schermerhorn ten nauwste ver
bonden is, vormde het fundament waarop de
Meetkundige dienst werd opgetrokken. De
hoofdtaak van deze Dienst werd gezien in het