voldoen aan de behoefte aan landmeetkundige bijstand bij het ontwerpen en uitvoeren van grote werken, zoals het Amsterdam-Rijn kanaal en de wegen van het Rijkswegenplan. Deze taak had derhalve een duidelijke begren zing en werd als een tijdelijke beschouwd. In principe veranderde hierdoor niets aan de be moeienissen van de ingenieurs die met het normale werk van de Rijkswaterstaat waren belast. Dat daarnaast aan de Meetkundige dienst de uitvoering van de primaire waterpas sing en de verdichting daarvan werd opgedra gen, benevens de voortzetting van de tweede herziening van de Rivierkaart, is met deze be perkingen niet in tegenspraak. De maatschappelijke en de technische ontwik kelingen hebben deze opvattingen echter dui delijk gelogenstraft. In maatschappelijke zin, doordat aan de Meetkundige dienst langzamerhand, doch in sterke mate na de tweede wereldoorlog, hoe langer hoe meer opdrachten werden verleend die dit aanvankelijke kader te buiten gingen. Voor een deel kan dit verschijnsel wellicht verklaard worden door het tekort aan tech nisch personeel dat bij vele diensten van de Rijkswaterstaat bestond en dat er toe leidde, dat men maar al te graag alle werk dat men uit handen kon geven door anderen liet verrich ten. Anderdeels speelt echter ongetwijfeld de omstandigheid een rol dat al gauw bleek dat het geroutineerde personeel van de Meetkun dige dienst sneller, beter en betrouwbaarder werk leverde dan verwacht mocht worden van technici die met dit werk slechts in inci dentele gevallen werden belast. Was het om streeks een halve eeuw geleden nog gebruike lijk dat een jong ingenieur gedurende het be gin van zijn loopbaan bij de Rijkswaterstaat enige tijd werd belast met metingen, bijvoor beeld ten behoeve van de rivierkaart, met het doel hem de nodige ervaring te laten opdoen en hem in staat te stellen later aan het hem toegevoegde personeel op efficiënte wijze lei ding te kunnen geven, thans is de situatie zo radicaal gewijzigd, dat zelfs vele technische ambtenaren en opzichters nauwelijks meer aan meten toekomen, daar de Meetkundige dienst hen dit zo gemakkelijk uit handen kan nemen. In technische zin is de aanvankelijke be perking niet houdbaar gebleken, doordat de centralisatie van het landmeetkundig werk als vanzelfsprekend de aanschaffing en het ge bruik van de modernste apparatuur, waarmee vrij grote investeringen gemoeid kunnen zijn, economisch verantwoord maakte. Een kleine dienst zou hiertoe niet zo gemakkelijk in staat zijn, doch evenmin is de hantering en het ge bruik van het instrumentarium door niet ge specialiseerde arbeidskrachten op efficiënte wijze mogelijk. Beide facetten sluiten een kentering of om kering van deze ontwikkeling met grote zeker heid uit, zodat van een evolutie met blijvende gevolgen gesproken kan worden. Voor de ci- viel-ingenieur is hierdoor echter de noodzaak zelf een gedegen kennis en ervaring op land meetkundig gebied te hebben inderdaad sterk gereduceerd. Deze uitspraak geldt ook buiten het kader van de Rijkswaterstaat, daar ana loge processen als hier geschetst zich ook bij Provinciale en Gemeentelijke diensten hebben voltrokken, terwijl ook reeds enige particuliere bedrijven zich van permanente geodetische hulp hebben voorzien. Men kan op deze gronden een verkorting van de studie in het vak landmeetkunde voor de civiel-ingenieur inderdaad verantwoord ach ten, doch men dient dan tevens vast te stel len dat de door hem geraadpleegde specialist, de geodeet, in staat moet zijn op de juiste wijze met hem samen te werken. De geodeet zal derhalve begrip moeten hebben voor de eisen die hem van de zijde der civieltechnici worden gesteld en ze moeten kunnen vertalen in praktische normen voor de uitvoering. In vele gevallen zal dit betekenen dat tussen beide partijen een gesprek plaats vindt, waar bij enerzijds eisen geformuleerd worden, an derzijds de consequenties daarvan worden uit eengezet. In dit gesprek moet aandacht be steed worden aan de kosten van het landmeet kundige werk zowel als aan de inpassing van de met metingen gemoeide tijd in het tijd schema van de ontwerper. Slechts op deze basis zal door de geodeet op de meest effi ciënte wijze de gevraagde landmeetkundige hulp kunnen worden verleend. Uit de zojuist geschetste maatschappelijke ontwikkeling kan de conclusie worden getrok ken dat de huidige opleiding van de geodeet hem inderdaad in staat stelt op zeer goede wijze aan de hier geformuleerde eisen te vol doen. Een argument om in dit verband aan de foto- grammetrie bijzondere aandacht te besteden kan men er echter niet aan ontlenen. Zolang de civiel-ingenieur aan het resultaat van de metingen niet kan merken of zij langs foto- grammetrische dan wel langs terrestrische weg zijn verkregen, is deze onderscheiding voor hem niet interessant en zal hij de keuze tussen beide methoden graag aan de geodeet overlaten. Sedert jaren bestaat inderdaad de 121

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 19