123 In de naoorlogse periode is dat duidelijk ge demonstreerd in enkele van de zogenaamde „ontwikkelingslanden" waar de uitvoering van fotogrammetrische kaarteringen werd aanbesteed om op snelle wijze een basis voor economische of technische planning te ver schaffen, onafhankelijk van het tempo waarin ter plaatse een eigen topografische dienst tot voldoende produktie kon worden gebracht. De eisen die hierbij voor de gewenste nauwkeu righeid werden omschreven bleken soms dui delijk geïnspireerd te zijn door Europese voor beelden, waar zij echter lang geleden waren opgesteld voor terrestrische methoden. Het gevolg was dat de aannemingssommen zo hoog kwamen te liggen dat hiervoor de fi nanciële middelen ontoereikend waren en het gehele project in gevaar werd gebracht. In het gunstigste geval, is men daarna tot het stellen van redelijker eisen overgegaan, doch dat neemt niet weg dat de veroorzaakte vertraging een niet te ramen schade aan de economische ontwikkeling van het land kan hebben toege bracht. Ook dichter bij huis kan men voorbeelden van het overtrekken van nauwkeurigheidseisen aantreffen. Wanneer in ons land gevraagd wordt dwarsprofielen te meten over het tracé van een te ontwerpen weg of kanaal, dan wordt hiervoor meestal gebruik gemaakt van een waterpasinstrument voorzien van af standsdraden. Voor het verkrijgen van vol doende nauwkeurigheid in de afstanden is het nodig de baakaflezingen tot in millimeters te verrichten. Men krijgt daardoor vanzelf ook de hoogten van de gemeten punten in milli meters uitgedrukt. Bij het toepassen van dit instrumentarium heeft het bovendien enige zin om deze nauwkeurigheid in de aflezingen te eisen, daar zij vrijwel geen extra tijd kost en een eenvoudige controle op meetfouten moge lijk maakt. Wanneer men echter op grond hiervan de eis stelt, zoals in de praktijk her haaldelijk is voorgekomen, dat een profiel meting een tot op millimeters nauwkeurig re sultaat moet leveren, dan maakt men een prin cipiële fout, die duidelijk wordt als men be denkt: 1. dat de terreinoppervlakte veelal niet beter geïdealiseerd kan worden dan overeen komt met een standaardafwijking van 2 a 3 cm; 2. dat stilzwijgend aangenomen wordt dat men de in het profiel gekozen en gemeten punten door rechte lijnen verbonden mag denken. De hieruit voortvloeiende ver schillen met de werkelijkheid kunnen ech ter heel gemakkelijk tot 10 cm of meer op lopen; 3. dat aangenomen wordt dat men tussen de profielen een lineaire interpolatie mag toe passen. Ook hierbij zijn echter afwijkingen van enkele dm's geen uitzondering. Op grond van deze overwegingen is het dui delijk dat een standaardafwijking van 4 a 5 cm in de hoogtebepaling voor de praktijk ruim voldoende kan worden geacht en dat de be trouwbaarheid van de daaruit berekende hoe veelheden voor grondverzet of dergelijke niet verbeterd wordt door millimeters te eisen. Voor het beantwoorden van de vraag of de fotogrammetrische methode voldoende nauw keurigheid levert willen we uitgaan van op een redelijke basis geformuleerde eisen voor deze nauwkeurigheid. Als men dit doet dan blijkt dat bij de huidige stand van de techniek het antwoord op deze vraag in de meeste gevallen bevestigend kan luiden. Enkele getallen mogen dienen om dit te illus treren. Ze zijn in hoofdzaak ontleend aan pu- blikaties over proeven die werden genomen onder leiding van twee internationale orga nisaties, namelijk de „Organisation Euro- péenne d'Etudes Photogrammétriques Expéri- mentales", bij afkorting O.E.E.P.E. genoemd, en de „International Society for Photogram- metry", gewoonlijk aangeduid als I.S.P. Uit de resultaten van deze proeven zijn enkele vuistregels voor het karakteriseren van de be reikte nauwkeurigheid afgeleid, die als volgt kunnen worden omschreven. De standaardaf wijking in de positie van een punt, bepaald uit een op terrestrisch gemeten paspunten ge oriënteerd model, is ongeveer 12 micron, ge meten op de schaal van het negatief. Dit bedrag blijkt in hoge mate onafhankelijk te zijn van de vlieghoogte en van de gezichtsveldhoek van de gebruikte camera. De standaardafwijking in de bepaling van de hoogte van èen punt is onder dezelfde voor waarden ongeveer 0,12 promille van de vlieg hoogte. Ook dit bedrag is in hoge mate onaf hankelijk van de vlieghoogte en van het ca meratype. De standaardafwijking in de afstand tussen twee punten gemeten in hetzelfde beeldenpaar kan gesteld worden op ongeveer 8 micron, eveneens uitgedrukt in eenheden op de schaal van het negatief. Met deze getallen als richtlijn kan men voor elk geval waarin de gewenste nauwkeurigheid is vastgesteld, afleiden welke fotoschaal of welke vlieghoogte nodig is om aan deze eisen

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 21