124
te voldoen. Hierbij blijkt dat men in de meeste
gevallen komt tot vlieghoogten die liggen bin
nen praktisch aanvaardbare en uitvoerbare
grenzen. Hieruit kan derhalve de gevolgtrek
king worden gemaakt dat een verbetering en
verfijning van de huidige methoden voor toe
passing bij civiel-technische werken niet strikt
noodzakelijk is en dat een verder onderzoek
in deze richting dus aan anderen kan worden
overgelaten.
Deze conclusie blijkt bij nadere beschouwing
echter zeer aanvechtbaar te zijn. De geciteerde
cijfers hebben namelijk betrekking op het
meten van vooraf in het terrein met witte
schijven gesignaliseerde punten, zodat over
de overeenkomst van het op de foto gemeten
punt met het daaraan toegevoegde terreinpunt
geen twijfel bestond. Voor niet vooraf gemar
keerde punten moet men echter rekening hou
den met het optreden van een idealisatiefout,
waarvan dus de grootte afhankelijk is van het
karakter en de soort van het gekozen voor
werp. Teneinde begripsverwarring te voorko
men is het gewenst dat in dit verband een
terminologie ingang vindt, die analoog is aan
hetgeen in de Handleiding voor de Technische
Werkzaamheden van het Kadaster voor ter
reinmetingen is voorgesteld. Dit kan door bij
waarnemingen op foto's onderscheid te maken
tussen identificatie en idealisatie. Onder
identificatie dient dan te worden ver
staan het herkennen van het voorwerp dat
moet worden gemeten, bijv. een sloot, heg,
hek enz. De idealisatie karakteriseert
dan de wijze waarop men dit, vaak matig
scherp begrensde voorwerp, door een ab
stractie omzet in punten of lijnen.
De mogelijkheden van identificatie, van her
kenning dus, zijn afhankelijk van de gekozen
fotoschaal en van de terreinkennis van de
waarnemer. In vele gevallen is het veelmeer
dit herkenningscriterium dat doorslaggevend
is voor de te kiezen schaal van de foto's, dan
de nauwkeurigheid die men wil bereiken.
Voor zover het de idealisatie betreft geeft de
luchtfoto vaak betere uitkomsten dan een ter
reinmeting. Uit verschillende onderzoekingen
is gebleken dat idealisatieverschillen tussen
herhaalde metingen van eenzelfde object op
het terrein vaak groter zijn dan wanneer men
hetzelfde doet onder gebruikmaking van lucht
foto's. Ook in dit opzicht kan men in het alge
meen zeggen dat het met luchtfoto's bereikte
resultaat zeker niet onderdoet voor dat van
een terreinmeting. In deze zin moet het ac
cent echter wel gelegd worden op de uitdruk
king ,,in het algemeen Er is namelijk een
grens aan de idealisatienauwkeurigheid op een
fotografisch beeld als gevolg van de beperkte
weergave van details. Dit blijkt het duidelijkst
wanneer metingen worden gedaan van niet-
symmetrische objecten zoals hoeken van hui
zen en dergelijke. Het identificeren of herken
nen levert hier geen moeilijkheden op, maar
de idealisatienauwkeurigheid is belangrijk
kleiner dan die op het terrein. Naast de be
perkingen die hiervoor gelegen zijn in de kor
relstructuur van de weergave op de foto, tre
den nog allerlei misleidingen op door de wijze
waarop verlichtingsverschillen en schaduwen
van de voorwerpen als contrastverschillen op
de foto worden vastgelegd. Dit verklaart
onder meer waarom tot op heden nog steeds
wordt volgehouden dat een kaartering van
bebouwde gebieden uit luchtfoto's tot teleur
stellingen moet leiden. Het is echter geenszins
uitgesloten dat deze teleurstellingen in hoofd
zaak een gevolg zijn van het onvoldoende
rekening houden met de specifieke eigen
schappen van het gebruikte medium, in dit ge
val van de combinatie: licht, lens en emulsie.
Wanneer de hieraan inherente wetmatigheden
tot in detail bekend zijn en kunnen worden
samengevat of vertaald in een aantal eenvou
dig te hanteren regels voor het meten van
dergelijke voorwerpen, is een beter resultaat
waarschijnlijk bereikbaar. Het heeft dus grote
praktische betekenis in deze richting een in
tensief onderzoek in te stellen. Tot op heden
is dit onderdeel van het proces schromelijk
verwaarloosd. Ditzelfde geldt meer in het al
gemeen voor het onderzoek naar de eigen
schappen van de fundamentele metingen die
worden verricht. Voor een groot deel hangt
dit echter ook samen met de noodzaak om
voor een kwantitatieve vastlegging en een
analyse van de verschijnselen een vergelijking
te maken van terrestrische en fotogramme-
trische metingen. De resultaten van deze ver
gelijkingen omvatten uiteraard ook de invloed
van de storende factoren die reeds eerder wer
den genoemd en waarvan gezegd werd dat zij
behoren tot een categorie waarvan het onder
zoek aan anderen kon worden overgelaten.
Hieruit moge duidelijk zijn dat een onderzoek,
dat niet als geheel wordt opgezet en met alle
factoren rekening houdt, weinig kansen op
succes biedt. Het bestuderen van voor civiel
technische toepassingen van de fotogramme-
trie belangrijke verschijnselen kan derhalve
niet gescheiden worden van dat van de ver
schijnselen van algemene aard.
Hiervoor bestaat bovendien nog een ander
argument, waarover tot dusver niet werd ge-