108
WW
1
fig. 3a BEDIENINGSPANEEL MET INVOER
Om te beginnen zal onze hoofdrekenaar infor
matie betrekken over hetgeen van hem
wordt verlangd. Deze informatie komt tot
hem hetzij doordat hij ze leest, zodat hij
van zijn gezichtsvermogen gebruik maakt;
hetzij doordat ze hem mondeling worden
medegedeeld, hij krijgt er dan kennis van
met behulp van zijn gehoor. Zijn informatie is
tweeërlei; zij bevat getal-gegevens en instruc
ties omtrent uit te voeren rekenopdrachten
met behulp van de betreffende getallen. Deze
zijn geformuleerd in een taal, die hij beheerst.
Hij zal deze informatie in zijn geheugen grif
fen-' en de getalgegevens als het ware regis
treren op een andere plaats dan de rekenin-
structies.
Ook de Zebra zal haar informaties moeten
ontvangen op een wijze die ze kan verwerken
en in een taal, die ze kan verstaan, waarna
deze informatie in een „geheugen" moet kun
nen worden „opgeslagen", om er uit te putten,
als het uitvoeren van de opdrachten aan de
orde is. Het orgaan, waarmede aan de ma
chine informatie wordt verstrekt is de „in
voer", de informatie-drager is de ponsband,
de taal die zij verstaat is de code van de gaat
jescombinaties, die in de ponsband telkens
plaatselijk vooraf worden aangebracht door
middel van ponsing met bv. een verreschrijver.
De invoer van de Zebra bestaat dan ook uit
een ponsband-lezer waardoorheen de pons
band stapsgewijs wordt gevoerd en waarbij
telkens de 5 plaatsen waar al of niet in de band
een gaatje is geponst zich bevinden tegen
over een gelijk aantal fotocellen, die de be
trokken combinatie kunnen omzetten in elek
trische impulsen, welke geleid worden naar
het „geheugen". Dit geheugen bestaat uit een
snel roterende metalen trommel, waarop door
middel van een reeks schrijfkoppen de te ont
houden informatie wordt „geschreven" in de
vorm van magnetische vlekjes, ten gevolge van
voornoemde impulsen, waarbij deze zelfde
koppen weer dienst zullen doen bij het „af
lezen" der informaties. Het is ingedeeld in
een getalgeheugen voor het opslaan van ge
tallen en een opdrachtgeheugen voor het be
waren van de opdrachten. Beide onderdelen
bevatten 1400 „cellen"; die van het getalgeheu
gen dragen een vast identificatienummer, het
zgn. „adres". Door middel van deze adressen is
een opgeborgen getal steeds voor de machine
bereikbaar. De cellen van het opdrachtgcheu-
gen zijn niet voorzien van een vast adres, daar
normaal de opdrachten in de volgorde worden
uitgevoerd, volgens welke zij in het geheu
gen werden opgeslagen. Zo n opdracht be
staat uit 2 gedeelten: het operatieve gedeelte
en de adressering, nl. het adres van de getal
len, waarmede de bewerking moet worden uit
gevoerd en het adres waar het resultaat even
tueel moet worden opgeslagen in het getal
geheugen.
Alvorens weer ons hypothetisch rekenfeno-