149
band over te gaan, moeten vier handelingen
worden verricht welke voor het verdere ver
loop van de codering zeer belangrijk zijn, n.l.:
a. Het vernummeren van de grondslag-
punten.
gewijzigd. De punten worden genummerd
vanaf 1. Bovendien wordt achter ieder nieuw
nummer .1 geschreven. Als de meting is ver
richt tussen de punten VP 843 VP 844
DP 850, VP 142 kad, VP 845 en VP 846 (en
fig. 6
b. Het indelen van de meting. de punten in deze volgorde in het terrein
c. Het opsporen en nummeren van d i e pun- voorkomen) dan worden hun coördinaten in
ten welke in meer dan één eenheid voor- de band resp. achter de nummers 1.1, 2.1, 3.1,
komen. 4.15.1 en 6.1 vermeld.
fig. 7
d. Het opsporen en nummeren van d i e pun
ten welke binnen de eenheid na het code
ren nogmaals nodig zijn voor andere doel
einden, zoals afstands- en rechte-lijncon-
troles, hulp bij het coderen van andere
punten.
ad a. Het vernummeren van de
grondslagpunten
De nummers van de bij de meting gebruikte
en in coördinaten bekende punten moeten om
de Zebra goed te laten functioneren worden
A
ll.l
y<s/c/w. 54
De oorspronkelijke nummers (VP 843, VP
844 enz.) blijven op het veldwerk en de kaart
gehandhaafd. De (tijdelijke) nieuwe nummers
worden op het veldwerk naast de oorspronke
lijke nummers genoteerd. Het getalgeheugen
van de Zebra bewaart de gegevens van de
op deze wijze genummerde punten n.l. gedu
rende de berekening van de gehele meting.
Men noemt de opsomming: 1.1, 2.1, 3.1 enz.
de basislijst, of kortweg B-lijst.
ad b. Het indelen van de meting
Het te kaarteren project is aangemeten op
veldwerken. Omdat de indeling van de me
ting op deze veldwerken meestal niet gunstig
is voor ons doel (het coderen van de meet
gegevens) zullen we deze moeten wijzigen. De
onderdelen die daarbij ontstaan noemen we
eenheden. Elke eenheid moet zo mogelijk een
afgerond geheel omvatten, zoals één of meer
ve/dw SJ
fig. 8