154
Omdat de coördinatograaf zoals reeds gezegd
coördinaten van zeven cijfers nodig heeft om
te kunnen functioneren, zullen in vele geval
len de beide assen moeten worden ver
schoven. Bij schaal 1 1 is een getal ontstaan
van acht cijfers, nl. 23456000. Dit getal is dus
20.000.000 te groot. Bij schaal 1 1000 ont
stond 23456. Hier is het getal dan 1.000.000 te
klein.
Om bij deze schaal 1:1 tot het resultaat
3456000 te komen, wordt de as 200 meter in
positieve richting verschoven en ontstaat de
coördinaat 34,56.
Immers 34,56 x -00'—3456000, een
coördinaat van zeven cijfers.
Om bij de schaal 1 1000 tot het resultaat
1023456 te komen wordt de as 10.000 meter
in negatieve richting verschoven, zodat de
coördinaat 10234,56 ontstaat.
Want 10234,56 x 1023456, weer
een 7-cijferige coördinaat. De getallen
10.000 en 4-200 worden nu de verschuiving
genoemd. (Dat is dus de verschuiving van het
assenstelsel.)
We zouden ook kunnen schrijven:
10.000.000 X^sT— a) x 100 000 1.000.000
s
(omdat 10.000.000 het kleinste getal van 8
cijfers, en 1.000.000 het kleinste getal van 7
cij fers is
X—a
of 100 10.
s
of 100. s Xa lO.s
of lOO.sX a lO.sX
of X— 10s^a> W-lOO.s
Waarin X de RD-coördinaat, s het gewenste
schaalgetal van de kaart en a de verschuiving
van het assenstelsel voorstelt.
Ditzelfde geldt natuurlijk voor de Y-coördi
naten. Door invullen van de bekende gegevens
is de verschuiving eenvoudig vast te stellen.
Voordat de ponsband wordt samengesteld
moet de verschuiving in x~ en y-richting voor
de uiterste grondslagpunten waarbinnen de
meting verricht is, bepaald worden om de ge
middelden hiervan in de band te kunnen aan
geven.
De x- zowel als de y-as worden dus even
wijdig verschoven.
d. Het volgende getal in de ponsband is de
tolerantie-eenheid. Voor elke meting moet een
zekere onnauwkeurigheid worden toegestaan
als gevolg van weersinvloeden, terreinonef
fenheden e.d. De Zebra'' vergelijkt gemeten
afstanden tussen in coördinaten bekende pun
ten met de uit de coördinaten berekende
afstanden tussen die punten, en zal overschrij
dingen van een vooraf in het programma op
genomen criterium signaleren. De codeur kan
dit criterium in principe zelf regelen, en het
wordt de rekenmachine kenbaar gemaakt via
een per project geldende tolerantie-eenheid
(e), en een tolerantiefactor (f) welke bij de te
controleren afstand (a) wordt gecodeerd.
Wordt het produkt e.f.a. overschreden door
het verschil tussen de gemeten en de uit coör
dinaten berekende afstand, dan is een meet-
onnauwkeurigheid geconstateerd welke aan
leiding kan geven tot een controle-meting op
het terrein.
Bij de Meetkundige Dienst van de Rijkswater
staat is op grond van standaardafwijkingen
in meting en coördinaten bedoeld criterium
voorzichtig gesteld op f 4 -j- 1)
met t in centimeters en a in meters. De Zebra
signaleert dus verschillen groter dan t cm,
waarna de beslissing omtrent controle-meting
van omstandigheden kan afhangen.
Nemen we a 100 meter, dan is f 8 cm.
Voeren we voor deze afstand van 100 meter
de tolerantiefactor 1 in, dan wordt volgens
de formule e.f.a. 0,08 de tolerantie-eenheid
e 0,0008. Voor andere afstanden is de to
lerantiefactor af te leiden uit de formule
f - "'—of uit de op blz. 153 getekende
Z 3.
grafieken (fig. 13).
Mogelijk wordt later de tolerantie-berekening
volgens het formuletje t 4 (~jqq~ 1)
vooraf geprogrammeerd.
e. Na de tolerantie-eenheid volgt nog het ge
tal dat het aantal in coördinaten berekende
grondslagpunten aangeeft waartussen de me
ting is opgezet.