OPENBAARDHEID VAN DE EIGENDOM IN DE WESTERSE WERELD 181 door H. van der Kooij, landmeetkundig ambtenaar van het Kadaster te Middelburg. Wanneer we de geschiedenis volgen van de openbaarmaking van grondeigendom, dan krijgen we op den duur te maken met ons be staande kadaster. Dit heeft tot gevolg dat we dit instituut kunnen onderzoeken volgens de genetische methode en dat is nuttig, want men kan pas beoordelen wat het kadaster is, als men weet hoe het geworden is. En passant kunnen we een aantal bestaande meningen door een dergelijk onderzoek laten sneuvelen. Veelal wordt gesteld dat ons kadaster voor fiscale doeleinden is ingesteld en eerst later juridische waarde verkreeg. Uit de lange voorgeschiedenis, die de openbaarheid van grondbezit heeft, volgt al zonder meer dat bij de metingen van 1812 tot 1832 op zijn minst meerdere doeleinden werden nagestreefd (zoals ook vrijwel iedere menselijke activiteit een menigte oorzaken heeft en dus polyinter pretabel is). In feite is dan ook door Napoleon een bestaand juridisch instituut (de open baarmaking) verbonden met belastingtechni sche doeleinden. Publiciteit was een oude in stelling die men een nieuwe functie liet ver vullen, namelijk het evenredig belasten van alle grondeigenaren. De toepassing van de nieuwe functie was evenwel niet soepel ge noeg om de oude gedachte voldoende plaats te geven, en zo kon het gebeuren dat men de eigenlijke bedoeling van het kadaster, de pu bliciteit, uit het oog verloor en nog opmerke lijker is wel dat deze doelsverduistering tot op heden voortduurt: De Instructie Kadaster ge bruikt ook thans nog liever het woord belas tingplichtige dan het woord eigenaar. In de I.K. wordt ook geen contact gezocht met art. 671 B.W. (dat de levering van onroerende zaken verbindt aan de openbaarmaking van de overeenkomst) en dat toch de grondslag van de kadastrale werkzaamheid is. Naar onze mening is het zo dat eerst de kadastre ring eigendom deed ontstaan een stelling die we uitvoeriger zullen trachten te bewijzen. Dat het huidige kadaster juridische waarde zou hebben wordt naar het schijnt door de juristen betwijfeld. Zo luidt een uitspraak van het Hof te Amsterdam (13 nov. 1928) dat het kadaster dient tot vaststelling van de aansla gen voor de grondbelasting. Nu is het in ge val van betwiste grond vrijwel regel dat de belanghebbenden, na informatie bij het kadas ter te hebben ingewonnen, afzien van een ge rechtelijke procedure. Men verwacht blijkbaar dat de rechterlijke macht (tot wiens kennisne ming krachtens art. 160 van de Grondwet alle twistgedingen over eigendom bij uitsluiting behoren) wel duurder, maar geen beter recD zal kunnen wijzen. Zonder kadaster zijn ei gendomskwesties dan ook bijna onontwarbaar. Een Franse rechter uit het prekadastrale tijd perk (De Robernier: De la preuve du droit de propriété en fait d'immeubles; 1843) verklaart tenminste dat processen over grond eigendom hem bijna altijd slapeloze nachten bezorgen. Ook uit de mémoires die Napoleon op St. Helena schreef (en waarbij de auctor intellectualis van het kadaster zich ontpopt als een bekwaam rechtstheoreticus) blijkt, dat hij het kadaster beschouwde als de aanvulling van zijn wetboek en als de ware constitutie van zijn keizerrijk, omdat alleen een perceelsgewijs kadaster de echte waarborg van de eigendom men geeft en de verzekering van ieders onaf hankelijkheid. Dit inzicht betreffende het meer dan fiscale belang van grondregistratie is ook in de Receuil Méthodique doorgedrongen: Het wezenlijk belang, dat het gouvernement bij het kadaster heeft, is, dat overal de waar heid bekend zij, zo luidt art. 419 en art. 1143 voegt er aan toe: Het kadaster kan en moet in het vervolg dienen als rechtstitel om de eigen dom te bewijzen. Uit deze aanhalingen blijkt, dunkt ons, zonneklaar dat er zeer zeker juri dische bedoelingen hebben voorgezeten bij de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 5