OPENBAARHEID VAN DE EIGENDOM IN DE WESTERSE WERELD slot 213 door H. van der Kooy, landmeetkundig ambtenaar van het kadaster te Middelburg Geschiedenis van het Kadaster Al het oude recht werd door de Code Na poléon buiten werking gesteld, maar het Wet boek voor Holland bracht geen wezenlijke verandering in de uitwerking van het beginsel van publiciteit: De eigendom van onroerend goed gaat over door het doen van opdracht van hetzelve voor de autoriteit, welke daar mee nader door den Koning zal belast wor den, ter plaatse, waar het goed gelegen is. Tijdens de opmetingen vanwege het kadaster geschiedde de overdracht om utiliteitsredenen voor het gemeentebestuur (ontwerp 1816). Het ontwerp B.W\ 1820 verliet het principe van overdracht voor een magistraat, en stelde alleen authentiek transport verplicht. Tijdens de kamerdebatten verviel ook dit en er werd bepaald: Opdat de eigendomsovergang van vast goed van kracht zij tegen derden, moet zij ingeschreven zijn in de daartoe bestemde openbare registers. In de memorie van Toe lichting wordt gesteld dat er na de herstelling van de oude Romeinse rechtsregel niet het verdrag, noch de overgave, doch de levering draagt de eigendom over, waarvan de nood zakelijkheid in het belang van de staat, zowel als alle eigenaars en bezitters is gegrond, geen andere keus meer over bleef. In werke lijkheid heeft men slechts bewust in deze aan gelegenheid op Oud-Hollands recht willen teruggrijpen. In 1838 is het B.W. van kracht geworden en de regeling in art. 671 geldt tot op de huidige dag. Deze Nederlandse open baarheid is niet positief en berust niet op de Franse Code Civil; het is een vinding van eigen bodem, die door Frankrijk in 1855 ge deeltelijk is nagevolgd. Jammer is, dat was toegestaan koopovereenkomsten onderhands op te maken, want dit opende de mogelijk heid de kadastrale aanduiding achterwege te laten. Het gebruik hiervan was immers alleen aan notarissen verplicht gesteld (Wet op het Notarisambt). Hierbij gaf de Regering in 1832 de volgende (aanvechtbare) toelichting: Volgens haar mocht de koopakte onderhands wezen, de hypotheekakte niet, omdat de koopovereenkomst alleen de koper en ver koper raakt, terwijl bij hypotheek iedere derde die met de eigenaar handelt, belang heeft. Wel is er op 5 januari 1860 een wetsontwerp aan de tweede kamer aangeboden dat de eis bevatte van authenticiteit voor de over te schrijven leveringsakten, maar dit ontwerp heeft het staatsblad niet gehaald. De nota riële vorm van de akte werd pas in 1956 ver plicht gesteld. Van de 28.000 akten die in 1856 werden overgeschreven waren er trou wens al 20.000 authentiek. Overigens is het zeer moeilijk gebleken om de wetten op het punt van het kadaster te veranderen. Dit zou erop kunnen wijzen dat de wetgevers er indertijd in geslaagd zijn om de verordeningen endgültig vast te stellen (het K.B. van 1 aug. 1828 houdende voor bereidende bepalingen voor de invoering van het nieuwe hypothecaire stelsel" is zelfs nog steeds van kracht), maar onveranderlijkheid kan evenzeer voortvloeien uit een zekere log heid en traagheid. Een K.B. van 1860 wilde aan art. 671 B.W. toevoegen: ten kantore van de bewaarder der hypotheken van de kring waarin de goederen gelegen zijn. Dit redelijk voorstel is er nooit doorgekomen. Het rapport van de Staatscommissie voor de Herziening der Wetgeving op de eigendomsoverdracht van onroerende goederen van 1870 wilde de verplichting invoeren om huurcontracten van 4 a 7 jaar en meer openbaar te maken, met een poenale sanctie op nalating. Maar alle hervormingsplannen werden afgewezen met als argument dat het grondbezit hoe langer hoe meer van zijne betekenis heeft verlorenl

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 7