cJê-andciclxt OPGAVE GROOTTEBEREKENING VAN HET ONDER ZOEK VOOR LANDMEETKUNDIG AMBTENAAR A VAN HET KADASTER 1962 Omdat wellicht deelnemers aan een volgend onderzoek voor landmeetkundig ambtenaar A een bespreking van de opgave groottebere kening, opgenomen op blz. 55 van deze jaar gang van Geodesia, op prijs stellen, willen we er hier enige ruimte voor vragen. De op gaven drukken we hieronder nog eens af, maar nu aangevuld met enige letters. Bereken zo nauwkeurig mogelijk de grootten van de percelen 1, 2 en 3. Hoe pakken we een dergelijke opgave aan? Wel, als het maar enigszins mogelijk is met een zelfstandige kaartering op niet te kleine schaal. Vooral voor een examenopgave is dit wenselijk, omdat we daardoor de mogelijk heid hebben berekende lijnstukken door uit- passing te controleren. Kleine foutjes komen zo wel niet aan het licht, maar grove fouten kunnen we meteen signaleren. Om de kaartering op te zetten mogen we niet uitgaan van de volgemeten driehoek FGI. Deze is daarvoor niet geschikt, ook niet als we door berekening ZG o/ ZF zouden bepalen, omdat we niet weten of de zijden F1 en G/ wel met dezelfde nauwkeurigheid zijn gemeten. Door de zeer kleine zijde FG is zodoende het gevaar voor een fikse afwijking in de berekende hoek heel groot, hetgeen weer een verwringing van de figuur tot gevolg zou hebben. De afrondingsboog met straal 50 m, waarvan drie aaneengesloten koorden gegeven zijn, moet ons helpen. De samenstellende delen van de middelpuntshoek kunnen we bereke nen, evenals de tangenten en de hoek bij C. De voetpunten A' en B' van de loodlijnen uit A en B op EC neergelaten zijn nu te bepalen, waarna de kaartering verder vlot kan ver lopen. De kaartering is zonder voorafgaande berekening van C inderdaad uit te voeren, maar de constructie is dan wel erg zwak. Voor de gevraagde berekening hebben we C toch ook nodig, evenals de projecties van A en B op EC. We hebben dus geen overbodig werk verricht. Overgaande tot de voorbereidingen voor de grootteberekening beginnen we door iteratie, respectievelijk in de vierhoeken BB'Dl en BB'EF, lengte en voetpunt te bepalen van de loodlijnen uit I en F op EC. Uit de zelfstan dige kaartering, en ook uit de meetgetallen, hebben we al kunnen constateren dat de rech ten EC en FB niet sterk divergeren; het itera tieproces verloopt dus zeer snel. Hierna bepalen we door extrapolatie uit de berekende maten voor F die voor G, waarna die voor H volgen door interpolatie tussen G en I. De grootten van de vierhoeken BCDI en DEGI evenals van AB1H berekenen we met ,,Elling", die van AAHK met de s-formule. Bij de bepaling van de maten voor H verzui men we niet de lengte GI te berekenen om daardoor een inzicht te verkrijgen in de 263 D 4440 9326 5765 I I 'cevet

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 29