onderlinge nauwkeurigheid van de opgegeven maten voor IF en IG. Voor IG berekenen we 54,15 m, terwijl gemeten is 54,05 m. Er is dus in feite een tegenspraak van 10 cm tussen de zijden IF en IG. Dit betekent dat we de bere kende grootte voor perceel 3 verminderen moeten met ]/i X 0,05 X 89,00 ca. De grootte van perceel 2 wordt verkregen door van vierhoek BCDI de tegensector af te trekken. De gevraagde grootten zijn: perceel 1 4818 ca; perceel 2 7776 ca; perceel 3 5062 ca. Deze uitkomsten kunnen we controleren door op de zelfstandige kaartering een grafische groottebepaling uit te voeren. WET KADASTRAAL RECHT Een dezer dagen is in het Staatsblad versche nen de Wet van 4 juli 1963 tot vaststelling van de tarieven voor de verrichtingen welke geschieden door de dienst van kadaster en hypotheken (Wet kadastraal recht). De eerste 3 artikelen van deze wet luiden: Artikel 1 1. Onder de naam van kadastraal recht zijn wegens het verrichten van werkzaam heden door de bewaringen van de hypo theken, het kadaster en de scheepsbewij- zen en de tot de landmeetkundige dienst van het kadaster behorende bureaus door belanghebbenden aan de Staat vergoedin gen verschuldigd op de voet van bij alge mene maatregel van bestuur te stellen regelen. 2. De tarieven van het kadastraal recht wor den tot geen hoger bedrag vastgesteld dan tot dekking van de ten laste van het Rijk komende kosten van de dienst van kadas ter en hypotheken. 3. Wij regelen bij voormelde algemene maat regel van bestuur de wijze, waarop het kadastraal recht wordt voldaan of ver rekend. Artikel 2 Wij behoudenOns voor bij de algemene maat regel van bestuur bedoeld in artikel 1 ver richtingen aan te wijzen, waarvoor kadastraal recht niet is verschuldigd. Artikel 3 Onze Minister van Financiën is bevoegd in bijzondere gevallen vrijstelling, vermindering of teruggaaf van kadastraal recht te verlenen. Thans zijn de tarieven voor verrichtingen welke geschieden door de dienst van kadas ter en hypotheken, evenals vrijstellingen en verminderingen van recht, geregeld in de Wet van 3 april 1922 (Stb. 166), voorts in een aantal daarop steunende algemene maatrege len van bestuur en Koninklijke besluiten en in enige ministeriële beschikkingen. Door de veelheid van voorschriften waarin de kadastrale tarieven zijn geregeld, is deze materie steeds minder overzichtelijk gewor den. Bovendien zijn de tarieven niet meer in overeenstemming met de kosten van de te verrichten werkzaamheden. Een groot ge deelte werd immers reeds vastgesteld in de Wet van 1922. Alleen de kosten voor de ver richtingen van de landmeters en andere amb tenaren van de landmeetkundige dienst en de kosten van de mechanische reprodukties wer den enkele malen verhoogd. Een fundamenteel verschil tussen de oude wet van 1922 en de zojuist bekrachtigde wet is dat thans geen enkel tarief meer in de wet zelf is opgenomen. Op grond van de nieuwe wet zal de gehele materie betreffende de tarieven voor ten behoeve van belanghebbenden door het kadaster te verrichten werkzaamheden, zowel aan de hypotheekkantoren als aan de bureaus van de landmeetkundige dienst van het kadas ter, worden geregeld in één algemene maat regel van bestuur, die zo nodig sneller en een voudiger dan dit bij wet kan geschieden aan wijzigingen van het kostenpeil kan worden aangepast. 264 C. A. C. B.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 30