^ui&ó *"13 erne de meter en de Zuid'Afrikaanse graadmeting 241 nleiding De voornaamste problemen in de geodesie aardmeetkunde) zijn het bepalen van vorm en afmetingen van de aarde en bepa ling van de ligging van punten. Het eerste is van wetenschappelijke aard, het tweede is meer voor de techniek en het maatschappelijk leven van onmiddellijk belang (hoewei ook voor de grotere metingen als graadmetingen in de laatste eeuwen een driehoeksnet werd opgebouwd, in verschillende punten waarvan een astronomische plaatsbepaling is uitge voerd). De internationale organisatie op geo detisch gebied, tot 1886 de Europese graad meting genoemd, heette later de Internationale aard-meting. De Union Géodésique et Géo- physique (geodetische sectie) is uit deze ver enigingen ontstaan. Het is bekend dat vroeger als internationale eenheid van lengte de meter werd gedefi nieerd als het tien miljoenste deel van het meridiaankwadrant van het Panthéon in Parijs. Die lengte werd door Méchain en Dé- lambre tussen 1792 en 1798 gesteld op 5130740 toise; de meter, daaruit afgeleid, zou dus 0,513074 toise zijn. Dat werd de platina-mètre des archives. Als metaal voor de standaard koos men later 90 platina en 10 iridium. Nog later werd de nauwkeurigheid opgevoerd door rekening te houden met bijzonderheden als temperatuur en luchtdruk. Het is even zeer bekend dat enige malen die lengte is vergeleken met de golflengte van licht, waar uit weer een juistere omschrijving van de meterlengte ontstond. Ons laatste bericht in dit blad (Geodesia 1962-4) betrof eindelijk de vervanging van de platina-meter door ,,le mètre d'ondes du krypton". In de loop der tijden werden verscheidene graadmetingen (en in verband daarmee ver door W. Koopmans, oud-ambtenaar van het kadaster scheidene basismetingen) uitgevoerd. Over deze reuzenarbeid vindt men uitgebreide ver slagen, soms boeiend als romans, in de publi- katies van de internationale organisaties. In Geodesia 1962-3 namen wij enkele bijzonder heden op van een basismeting door La Con- damine (1736) in Z.-Amerika. Minder bekend is misschien het verhaal over het meten van een gedeelte van een meri diaan, zoals dat voorkomt in een vroeger werk van Jules Verne Avonturen van drie Russen en drie Engelsenwaarvan bij de Uitgevers maatschappij Elsevier in 1951 reeds de 9e druk verscheen. De uitvoerders van het werk waren Kolonel Everest, John Murray en William Emery voor Engeland en Mathieu Strux, Nic. Palander en Michel Zorn voor Rusland. Aan de scherpzinnige lezers laat ik over te beoordelen in hoeverre zijn verslag wetenschappelijk is verantwoord; het avon tuurlijke verhaal over deze meting van 1854 in Z.-Afrika (24e meridiaan) ziet er in elk geval betrouwbaar uit. De schrijver behoeft bij u niet te worden in geleid: zijn oeuvre is wereldberoemd! De Kaapkolonie werd voor de meting geko zen omdat die onder dezelfde meridiaan lag als delen van Europees Rusland en bovendien kon men door op dezelfde plaats te werken als indertijd de Franse astronoom Lacaille diens bewering controleren, dat een graad op de meridiaan aan de Kaap de Goede Hoop een lengte van 57038 vademen had. Wij beginnen op 5 maart 1854, als de kara vaan van meer dan 100 man op aanwijzing van een boer een vrijwel onbegrensde vlakke weide bereikt, welke volkomen geschikt blijkt voor geodetische metingen. Hier zou dus de basismeting kunnen worden opgezet t.b.v. een driehoeksmeting, waaruit de lengte van de graad zo nauwkeurig mogelijk moest worden

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 7