242 vastgesteld en waaruit dan weer de lengte van de meter kon worden afgeleid. Aan de door Jules Verne uitvoerig beschreven ge schiedenis van de meter gaan wij stilzwijgend voorbij. De basismeting Het eerste werk bestond daarin, dat men op het meest vlakke deel van het terrein een rechte lijn moest trekken. De toestand en de vorm van de grond maakten het noodzakelijk deze lijn van het zuidoosten naar het noord westen uit te zetten. Men verkreeg de rechte richting door op korte afstand van elkaar paaltjes in de grond te slaan, die als baken- stokken moesten dienen. Michel Zorn ging met een kijker, waarop een maat was aange geven, na, of zij goed stonden en zag, dat zij nauwkeurig waren ingeslagen, daar een der verticale draadjes van de op het glas aange brachte ruitvormige maat de elkander bedek kende paaltjes als het ware in twee gelijke delen sneed. Deze rechte richting werd op die wijze over een lengte van ongeveer negen kilometer voortgezet Elk paaltje was op de top voor zien van een vizier, dat het plaatsen van de metalen linialen gemakkelijker moest maken. Die linialen moesten met oneindig veel voor zorgen met de einden tegen elkaar gelegd worden. De goede uitslag van de triangulatie hangt voor een groot deel van een nauwkeu rige uitvoering af. Op 10 maart werden er dus blokjes hout op de grond gelegd in de reeds bepaalde richting. Deze twaalf blokjes rustten met het onderste gedeelte op drie ijzeren schroefjes, welke een schroefdraad van slechts enkele centimeters hadden, zodat zij niet konden verlopen en door de sterke wrijving in dezelfde onveranderlijke toestand bleven. Op die blokjes legde men opnieuw kleine stukjes hout, die de linialen moesten dragen en in kleine vorkjes vasthouden. Deze vorkjes bepaalden de richting zonder de uit zetting van het metaal te beletten, die volgens de luchtgesteldheid afwisselde en waarmee bij de bewerking rekening moest worden gehou den. Toen de twaalf blokken vastgemaakt en de stukjes hout er op gelegd waren, plaatsten twee ploegen van twee man de linialen. Palander noteerde op een dubbel register de hem opgegeven cijfers. De linialen waren zes in getal en van een lengte, die van tevoren met een volkomen juistheid bepaald was. Zij waren met de oude Franse vadem vergeleken, omdat deze bij geodetische metingen alge meen was aangenomen. Ze waren twee vade men lang, zes millimeter breed, één millimeter dik en van platina gemaakt. Omdat men re kening moest houden met de mogelijkheid, dat zelfs dit metaal door de invloed van de temperatuur zou uitzetten of krimpen, was elke liniaal voorzien van een eigen thermo meter; bij het maken ging men uit van het beginsel, dat de metalen door warmte ongelijkmatig uitzetten; daarom was iedere liniaal nog met een tweede van koper bedekt, die echter iets korter was. Aan het einde van de koperen liniaal was een nonius bevestigd om de betrekkelijke verlenging nauwkeurig aan te wijzen, waaruit de volstrekte verlen ging der platina liniaal kon worden berekend. Elke afwijking, hoe gering ook, kon aldus on middellijk worden bepaald. De nonius was bovendien voorzien van een microscoop, waarmee men 4/100.000 van een vadem in rekening kon brengen. De linialen werden zo danig op de blokjes gelegd, dat de einden elkaar niet aanraakten: elk stootje moest ver meden worden. Honderd vademen verder had men op het eerste paaltje een vizier geplaatst en daar de linialen aan de beide uiteinden voorzien waren van t /ee verticale ijzeren puntjes was het gemakkelijk om ze in de juiste richting te leggen. Nu werd een paslood rake lings tegen het ene uiteinde der eerste liniaal gehangen. Waar het paslood de grond raakt is het begin van de basis (de halve dikte van de draad werd natuurlijk in rekening ge bracht). Het waterpasinstrument, waarmee men vervolgens de afwijking van de horizon tale richting opnam, bestond uit een alhidade (vizierliniaal), die zich bovenaan een houten winkelhaak om een scharnier kon bewegen. Een nonius toonde de helling aan door mid del van de overeenkomst van zijn verdeling met die van een vaste liniaal, waarop een boog van tien graden bevestigd was, in af standen van vijf minuten verdeeld. Dit instru ment werd op de liniaal vastgehecht en de berekening gemaakt. Ten overvloede werd het later nog omgekeerd, opdat men het ver schil van de beide gradenbogen zou kunnen aflezen. Dit verschil was het dubbele van de gezochte helling. De richting van de liniaal ten opzichte van de basis en de hoek, welke zij met de gezichtseinder maakte, was nu be paald. Na dubbele notering en ondertekening door alle commissieleden bleven nog de waar neming van de temperatuurverschillen en de berekening van de juiste lengte van de liniaal. De temperatuur werd geboekt op het dubbele register, om haar later tot een temperatuur

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 8