295 is gelijk aan de geocentrische breedte, de rechte klimming is, via de tijd, lineair gerela teerd aan de geografische lengte. Een waarnemer, die een ster onder een be paalde elevatie ziet, bevindt zich op een meet kundige plaats, een zg. hoogtecirkel, die wordt verkregen door een cirkel te beschrijven om de eerdergenoemde projectie als middelpunt, met een sferische straal gelijk aan de waargenomen zenitsafstand. Twee van dergelijke cirkels leveren twee snijpunten, waarvan een de ge vraagde standplaats is. Een teer punt in de vorengeschetste gedach- tengang is het meten van de zenitsafstand. Vooral vanwege de onzekerheid die de bre king van de lichtstraal ondergaat in de atmo sfeer, op weg van de ster naar de waarnemer. Om dit te ondervangen heeft Gauss een con stante zenitsafstand genomen, die slechts be naderd bekend behoeft te zijn. In de hoogte cirkels werkt dit aldus uit: men heeft nu 3 ster ren nodig en de gevraagde standplaats is het punt, dat evenver van alle 3 cirkels is ver wijderd. In de praktijk gebruikt men het aldus verkre gen punt als voorlopig punt, zo men niet reeds over benaderde coördinaten beschikte. Met behulp van deze benaderde coördinaten kan de berekening worden herleid tot de cirkel elementen in de omgeving van het definitieve punt. Deze elementen kunnen als rechte lijnen worden opgevat, zg. hoogtelijnen. Het inge schreven middelpunt is de standplaats. Foutentheoretisch valt tegen het ingeschreven middelpunt aan te voeren, dat dit feitelijk ge wogen zou moeten zijn, omdat de waarde die aan een hoogtelijn moet worden toegekend, afhankelijk is van net azimut waaronder de betreffende ster werd gemeten. Om hier af te komen, kiest met 4 sterren symmetrisch t.o.v. de meridiaan. Dan is inderdaad de standplaats het middelpunt van de ingeschreven cirkel. Tevens, en dat is zeer aantrekkelijk bij deze methode, wordt op eenvoudige wijze een in zicht verkregen in de bereikte nauwkeurigheid. Immers de cirkel zal in het algemeen niet aan de vierde lijn raken. Het verschil dient te wor den uitgemiddeld. Nadat de gemiddelde cirkel is getrokken, illustreren de overblijvende ver schillen de nauwkeurigheid. De constante zenithsafstand die in ons geval werd toegepast, bedroeg 30°. De horizontale kruisdraad, die deze 30° vertegenwoordigt, is fictief. Men kan hem zien als het gemiddelde van de 6 reële horizontale draden. De cirkel die de fictieve vizierlijn op de hemelsfeer in- V.' 0 snijdt als men hem een kegel laat beschrijven, noemen we even de zenithscirkel. De figuur heeft betrekking op de hoogtelijnen van zo n set sterren. Blijkbaar werden deze berekend uitgaande van de voorlopige coör dinaten -2°40'20"; -139°30T0". De definitieve coördinaten zijn 2°40'12",0; 139°30'15 ,4. De overblijvende verschillen zijn hier slechts enkele tienden van secunden. Dit is zeer ge flatteerd. Gemiddeld moet men verwachten dat met een T3 pas met 4 sets sterren een nauwkeurigheid van een boogsecunde kan worden bereikt. Voor deze 30° zenitsafstand bestaan z.g. Sterrenlijsten. Deze geven om de 4° geogra fische breedte, in chronologische volgorde de tijd waarop en het azimut waaronder diverse sterren de zenitscirkel passeren. Door inter polatie kan men hieruit een lijst maken, die klopt met de breedte waarop men zal opereren. Aan de hand van die lijst kan men reeds van tevoren een reeks van sets selecteren die ge durende de periode die men voor het werk heeft uitgetrokken, voor observatie dienstig kunnen zijn. Deze reeks wordt uitgeschreven in een waarnemingsprogramma. Ter plaatse aangekomen, behoeft men dan nog slechts de horizontale rand van het instrument te oriën teren om, nadat het azimut ervan is ingesteld, op de minuut af te kunnen zeggen, wanneer

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 17