296
de betreffende ster in het gezichtsveld van de
kijker zal verschijnen.
Ieder die wel eens geprobeerd heeft om een
bepaalde ster in het gezichtsveld van een theo
doliet te krijgen, zal het er mee eens zijn, dat
het heel wat eenvoudiger is om maar af te
wachten, tot die ster zichzelf komt presen
teren. De waarnemer stelt dan het azimut nog
wat bij, zodat de ster redelijk door het midden
van het gezichtsveld zal gaan, laat de bel zo
nodig weer inspelen (en stelt dan ook de rand
bijneemt de seinsleutel in zijn hand en waar
schuwt als de ster de eerste draad gaat nade
ren: .chronograaf aan"! De chronograaf trekt
een opgespoeld lint gelijkmatig langs 2 schrijf
stiften. De ene stift slaat uit op commando van
het secundenrelais van de chronometer, de
andere door toedoen van de waarnemer als hij
de seinsleutel indrukt. Dit doet hij telkens als
de ster een horizontale draad passeert.
De man aan de chronograaf schrijft de naam
van de betrokken ster op het lint, zodra de
chronograaf gaat lopen, noteert ook tempe
ratuur en barometerstand, controleert dat de
doorgangsseinen goed overkomen, schrijft de
tijd bij de volle minuten en geeft direct na de
voltooiing van een ster het azimut op dat voor
de volgende ster moet worden ingesteld. Op
deze wijze wordt het gehele proces vastgesteld
op de chronograafband.
Van deze band worden de volgende dag de
doorgangstijden van de horizontale draden
uitgepast. Daaruit worden dan de doorgangs
tijden van de zenitscirkel berekend. Dit zijn
echter alleen nog maar chronometertijden. We
willen de Greenwichtijden kennen. Die had
den we immers nodig om de geografische
lengte van de sterprojectie te kunnen be
rekenen.
Het verschil tussen de chronometeraanwijzing
en de Greenwichtijd is een punt van voort
durende controle. Men doet dit door zg. een
tijdsein te nemen. Hawaii, Tokio en andere
stations zenden doorlopend, met hoge nauw
keurigheid de secundentikken uit van de
Greenwichtijd. Met een code worden ook de
minuten en de uren aangegeven. Deze Green -
wichsecunden vangt men met de koptelefoon
op en tikt ze met een seinsleutel op het chro
nograaflint. De chronometer tikt daarnaast zijn
secunden, zodoende krijgt men een vergelij
kingsreeks waaruit met grote precisie het ge
wenste verschil, de zg. „chronometercor
rectie" kan worden bepaald.
Zo n tijdsein wordt genomen zo dicht moge
lijk voor en na de waarnemingsperiode. Tussen
deze 2 tijdstippen interpolerende verkrijgt men
de chronometercorrecties en daarmede de
Greenwichtijden van alle sterpassages door
de zenitscirkel.
Nadat de passagetijden zijn vastgesteld moe
ten eerst de stercoördinaten van alle sterren
worden berekend. Hoewel iedere ster een vrij
bestendige positie inneemt, veranderen zijn
coördinaten toch te snel om ze zonder inter
polatie in de berekening in te kunnen voeren.
Daarna kan er begonnen worden met de be
rekening van de hoogtelijnen.
Het schema van observeren 's nachts en reke
nen overdag is bezwaarlijk vol te houden. Ge
lukkig ontpopte zich mr. Dent als een snel en
accuraat rekenaar, die altijd bereid was bij te
springen. De eigenlijke berekening van de
hoogtelijnen kan men gevoegelijk op een uur
per ster stellen. Zijn hulp werd dus dankbaar
aanvaard.
De Astrobepaling te Daru bracht enige
zwakke punten in de apparatuur aan het licht
die wij nu konden bemantelen. Voorts bleek
er uit dat de plaats van het eiland meer dan
10 km verschilt van die waar men sinds 1902
dacht dat het lag.
(wordt vervolgd)