282 Niets is minder waar. De afschaffing immers van de grondbelasting (en van de personele belasting) heeft plaats als onderdeel en zeer voornaam onderdeel van de maat regelen tot verruiming van de financiële arm slag der gemeenten. Al in 1956 werden door de Commissie-Schendstok, als afsluiting van een rapport over de regeling van de financiële verhouding tussen Rijk en Gemeenten, voor stellen gedaan tot verruiming van het ge meentelijk belastinggebied als verdere stap naar een grotere financiële zelfstandigheid der gemeenten. Twee voorname overwegin gen pleitten voor een gemeentelijk belasting gebied van reële betekenis, n.l.: le. de overweging dat de discrepantie tus sen het door de individuele gemeenten ge wenste voorzieningspeil en de door de Finan- ciële-Verhoudingenwet genormeerde toe deling van rijksgelden moet kunnen worden opgeheven door die gemeenten-zelve; 2e. de overweging dat slechts langs de weg van de eigen gemeentelijke belastingheffing de ingezetenen van een gemeente een recht streeks financieel belang hebben bij het beleid van de gemeentelijke bestuursorganen (sti muleert de vergroting van de belangstelling der ingezetenen voor het werk van een ge meentebestuur). Eenmaal het beginsel aanvaard hebbende van de grote waarde van een verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, komt men uiter aard tot de vraag wélke belastingen binnen dit gebied behoren te vallen. Het Kabinet- De Quay trok ten aanzien van de gemeente lijke belastingen de volgende conclusies, n.l.: le. dat ze voor het gemeentebestuur han teerbaar moeten zijn (m.a.w. de gemeente moet bij gebleken wenselijkheid tot invoering en afschaffing, tot tariefsverhoging en -ver laging kunnen overgaan); 2e. een zo groot mogelijk aantal ingezetenen moeten omvatten; 3e. zich moeten lenen voor uitvoering door het eigen gemeentelijk apparaat; 4e. een object in de gemeentelijke sfeer hebben; 5e. weinig in aantal zijn, dit laatste ten einde de perceptiekosten binnen aanvaardbare grenzen te houden. Bij de keuze tussen enerzijds een heffing waarbij het inkomen een rol speelt en ander zijds een gemeentelijke belasting, die een zakelijk element tot grondslag heeft, is door het Kabinet zeer bewust een gemeentebelas ting op onroerend goed gekozen. Deze laatste is gedacht als een combinatie van een belas ting van gebruikers van onroerende goede ren en een belasting van eigenaren van en andere zakelijk rechthebbenden op onroe rend goed. Elke gemeente zou naar eigen inzichten en naar eigen behoeften tot belas tingheffing kunnen besluiten op grond van een haar toe te kennen algemene bevoegd heid. De vaststelling van de maatstaven voor deze belastingen en van de tarieven, het op leggen en invorderen van de aanslagen zijn in dit stelsel uiteraard een taak van de gemeente zelve. Opmerkenswaard is, dat in de plaats van de rijkspersonele belasting een belasting zal komen van gebruikers van vaste goede ren, dus niet alleen van gebruikers van woon huizen, maar ook van bedrijfsgebouwen en bedrijfsterreinen, vermoedelijk inbegrepen het land in gebruik van landbouwers en veehouders, tuinders en vakantiekampbe heerders. Het andere deel van de verruiming van het gemeentelijk belastinggebied, n.l. de belasting van eigenaren en andere zakelijk gerechtig den van onroerende goederen, zal volgens de Regering de mogelijkheid openen, alle be staande belastingen die op onroerend goed drukken (zoals straatbelasting, rioolbelas ting, brandassurantiebelasting, baatbelasting, bouwterreinbelasting, retributies) onder één noemer te brengen. Zoals ik hiervóór reeds schreef, komt in dit geschetste systeem de gemeentelijke auto nomie goed tot haar recht, omdat de afzon derlijke gemeenten niet alleen de maatstaven, de grondslagen van die belastingheffing zelf vaststellen, maar ook de tarieven bepalen en de inning zelf uitvoeren. Consequentie is dan: beëindiging van alle rijksbemoeiingen met be lastingen op onroerende goederen. Grondbelasting Geen afschaffing dus van belastingen op on roerende goederen, al zal Grondbelasting in de zin van de Wet van 26 mei 1870 ophouden te bestaan. Onder andere vormen en andere namen blijft vast goed belast. En dat is ook goed te begrijpen. De eeuwen dóór immers is het onroerend goed het meest ideale object voor belastingheffing gebleven. Nooit en nergens kon en kan men het bestaan van een stuk land of van een gebouw onttrekken aan de kennis van de belastingheffer. Bij kapi- taalvlucht naar het buitenland kan men een stuk bouwland of appartementseigendom niet meenemen, teneinde hét te ontrukken aan de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

(NGT) Geodesia | 1963 | | pagina 4