283
bemoeienissen van de fiscus. En in geval van
wanbetaling kan deze fiscus zich met geringe
moeite schadeloos stellen door de verkoop
van het onroerend goed, dat ook na deze ver
koop het onderwerp van belastingheffing
blijft.
Ongetwijfeld hebben deze vier elementen be
vorderd, dat al vanaf de vroegste tijden der
bekende geschiedenis een vorm van grond
belasting aanwezig was. In Babylonië mét
name bestond er al een hoogontwikkelde ge
decentraliseerde belastingdienst met pakhui
zen over het gehele land verspreid, voor de
belastingbetaling in natura (graan)2). In
later eeuwen brachten de Babylonische
grondgebruikers hun graan in de centrale
graanpakhuizen; zelfs nog méér dan ze aan
belasting betalen moesten. Dat meerdere werd
op hun rekening geboekt en uit dat meerdere
deden ze hun andere betalingen: een combi
natie zou men kunnen zeggen, van de belas
tingdienst en de girodienst van de P.T.T.
Voor wat óns land betreft, is door het ont
breken van geschreven bronnen uit de mid
deleeuwen toen het bezit van onroerend
goed door anderen dan adel en geestelijkheid
op uitgebreider schaal vorm kreeg slechts
te gissen wanneer en op welke wijze in Ne
derland de grondbelasting is ontstaan.
Het oudste bekende bericht over grondbelas
ting in Nederland is een brief van Graaf
Willem uit het jaar 1313, waarin sprake is
van „morghengeld" 3). Deze benaming houdt
verband met de omstandigheid dat in de late
Middeleeuwen de „grondbelastingen" wer
den geheven naar de oppervlakte, naar het
aantal „morgens" dat een bepaald gebied
groot was. In de meeste gevallen gebeurde
de belastingbetaling zelve nogal getrapt. In
eerste instantie 'trad de collectiviteit op
namens de enkeling; niet de individuele land-
gebruiker werd door de landsheer aange
slagen, maar de dorpen als totaliteit. De ver
deling van de door een landstreek op te bren
gen belasting geschiedde naar de oppervlakte
van het gebied der aangeslagen dorpen, naar
het aantal „morgens" dat een dorp groot was.
Die dorpen sloegen dan het dorpsquotum om
over de afzonderlijke eigenaren van de lan
derijen, ieder voor zijn evenredig aandeel.
Maar ook in die tijd kroop het belastingbe-
talersbloed waar het niet gaan kon en werd
getracht zulk een dorpsquotum zo klein moge
lijk te doen zijn en de lasten zo veel mogelijk
op anderen af te wentelen. Aangezien zoals
gezegd het dorpsaandeel in de belasting werd
vastgesteld naar het getal morgens aan grond
dat binnen de grenzen van een dorp viel. zo
werd de aangifte van dit „morgental" liefst
zo laag mogelijk gehouden. Zolang de tech
niek van het landmeten nog niet ver genoeg
gevorderd was om op betrekkelijk gemakke
lijke wijze de oppervlakte van zulk een dorps-
gebied te kunnen controleren, moest wel ge
noegen genomen worden met de „eigen aan
gifte" van de dorpsoverheden. Na de vinding
door Gemma Frisius van een voldoende
nauwkeurige methode van driehoeksmeting
omstreeks 1530 en in het begin van de
16e eeuw door de ontwikkeling van de
„raex" tot praktisch te gebruiken meetket-
ting, was het echter met de te lage aangifte
van de morgentalen wel gedaan. In de plaats
van eigen aangifte kwam een groottevaststel
ling door de belastingheffende Overheid. Zo
gaf Keizer Karei de Vijfde al spoedig als
Graaf van Holland last, de uitgestrektheid
van de dorpen in Hollands Noorderkwartier
te meten, ten einde de uitkomsten van deze
opmeting te gebruiken als basis voor een her
ziening van de „Hondsbosse contributie", de
belasting voor het onderhoud van de zee
weringen, die het gehele Noorderkwartier
tegen de waterwolf beschermen4). Land
meter Simon Meeuwsz van Edam (een der
beste landmeters van zijn tijd) kreeg deze
opdracht uit te voeren en bleek zijn in 1533
1535 verdiend salaris van 381 ponden,
16 stuivers en 6 duiten meer dan waard ge
weest te zijn: het dorp Wormer had sinds
eeuwen betaald naar een morgental van 480,
maar de landmeter berekende een opper
vlakte van 1133 morgen. Oostzaan betaalde
belasting naar 1320 morgen, maar in werke
lijkheid bleek het dorpsgebied 2990 morgen
te zijn. En ook voor de overige dorpen waren
de verschillen soms aanmerkelijk. Zo kreeg
het duindorp Bergen (N.H.) in mei 1539 op
de Vergadering in het Predicanen Convent te
's-Gravenhage zelfs het verwijt te horen, dat
het in de jaren van vóór de opmeting ,,'t ge-
meene land" (in dit geval het Graafschap
Holland) voor meer dan de helft van de 'te
betalen belasting bestolen had.
Van oppervlakte naar opbrengst
Mèt de toepassing van de driehoeksmeting en
van de raex zien we ook een geleidelijke ver
schuiving van de belastingbetaling volgens
oppervlakte naar een aanslag volgens de be
lastbare opbrengst, al is dat in den beginne