328
dimeter is mij dit in ons land niet bekend, maar
in Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland is dit
bijvoorbeeld wel het geval, waarvan ik u straks
enige resultaten zal laten zien.
De verdichting geschiedt hierbij dan door
hoofdpolygonen met zijdelengten die kunnen
variëren van 500 m tot enkele kilometers. De
nauwkeurigheid van de lengtemeting is groot,
de standaardafwijking bedraagt voor deze
orde van lengten slechts enkele centimeters
per zijde.
Persoonlijk heb ik in deze fase van de verdich
ting vrijwel geen ervaring met deze methoden,
wèl in de tweede fase met de Tellurometer, nl.
verdichting met veelhoeken tussen punten die
door de Rijksdriehoeksmeting en punten die
in de eerste fase zijn bepaald. Eigenlijk kun
nen we bij toepassing van dit instrumentarium
de scheiding in fasen niet goed meer doorvoe
ren, omdat met dezelfde methoden en dezelfde
nauwkeurigheid een verkenning en uitvoering
in één geheel denkbaar is.
De verdichting in de tweede fase geschiedt in
het algemeen met veelhoeken waarvan de
zijdelengten variëren van 250 meter tot 1 kilo
meter.
Aan de vorm van de veelhoek wordt in de
HTW veel aandacht besteed, waardoor vrij
strenge eisen gesteld worden aan gestrektheid
en wenselijke zijdelengten. Juist hierbij kan
het terrein, bij toepassing van directe lengte
meting veel hindernissen opleveren be
groeiing, hellingen, wisselende ondergrond
enz. waardoor óf plaatselijk met een min
der goede lengtemeting genoegen moet wor
den genomen óf vrij sterk moet worden af
geweken van de eisen die aan gestrektheid en
zijdelengten worden gesteld.
Het resultaat is dan, dat er een puntennet
ontstaat, dat niet overal dezelfde nauwkeu
righeid heeft of waarvan de nauwkeurigheid
zeer moeilijk te beoordelen is.
Letterlijk zegt de HTW dan ook:
,,Bij de directe lengtemeting blijken voor-
namelijk invloeden van systematisch wer
kende oorzaken te bestaan; onder syste
matisch wordt hier verstaan onvoorspel
baar in practisch opzicht en onhandelbaar
uit een oogpunt van waarnemingsrekening
waardoor eliminatie van en controle op
deze oorzaken bemoeilijkt wordt."
Hierbij mag nog wel eens opgemerkt worden
dat een klein verschil in heen- en terugmeting
met een meetband in moeilijk terrein beslist
geen garantie geeft voor een goede lengte
meting.
De indirecte lengtemeting daarentegen trekt
zich van de terreinomstandigheden praktisch
niets aan. Zolang we met de stralengang die
de lengtemeting bepaalt niet in de eerste me
ter boven het aardoppervlak terechtkomen en
bij normaal weer werken, kunnen we de uit
komsten van de meting zeer goed voorspellen
en meten we overal met dezelfde nauwkeurig
heid.
Hierdoor wordt een grote homogeniteit in de
meetkundige grondslag bereikt.
De aanpassing aan de meetschema's die bij de
verkenning gehanteerd worden kan goed zijn,
waardoor de verkenning aan waarde wint.
Bochtige wegen, waarlangs de directe lengte
meting geneigd is te gaan met desnoods kor
tere zijden, vormen geen hinderpalen om met
flinke afsnijdingen door begroeid terrein tot
een mooie veelhoeksvorm te komen. Het over
gaan van weiland op bouwland of op harde
wegen heeft geen invloed.
De topografie kan natuurlijk wel eens hinder
nissen opleveren, die uitzetting van zijden
bemoeilijkt, vooral bij die instrumenten die met
horizontale baakopstellingen werken, maar in
de praktijk valt dit mee omdat in die gevallen
de zijden toch in gedeelten worden gemeten.
Aanpassing aan het terrein is dan meestal zeer
goed mogelijk.
We zullen daartoe eerst de middelen bekijken
die ons ten dienste staan bij het uitvoeren van
dit soort lengtemetingen.
In de eerste plaats wil ik daartoe noemen de
instrumenten die we ook in de eerste fase
tegenkwamen, de Geodimeter fig. 1en de
fig. 1
Tellurometer (fig. 2) (en instrumenten die op
dezelfde principes berusten).
De Geodimeter berust op de meting van het
tijdsverloop van het licht op de dubbele af
stand van de te meten lengte. Oorspronkelijk
was het alleen mogelijk in duister of half-